Deze week gelezen bij De Revisor: Gilles van der Loo, Dorp

Deze week gelezen: Gilles van der Loo

Gilles van der Loo: de redacteur las een warmbloedige, geslaagde roman vanuit ijsvogel- en mensenperspectief over schuld en vergeving en een dorp in een stad.

*

‘De volgende ochtend zat ze in de zon te ontbijten en rilde, want het weer was omgeslagen. De beer lag zoals gewoonlijk in de deuropening van zijn kot naar haar te staren. Wat denkt hij, vroeg ze zich af.
Ze had als kind heel wat boeken over dieren gelezen. […]
Toch kreeg ze beslist niet het gevoel dat de schrijvers of de kopers van deze boeken wisten wat dieren dreef. Zijzelf had geen idee wat dieren dreef. Het waren levende wezens. Het waren geen mensen. Ze nam aan dat hun functie werd bepaald door de omvang, vorm en complexiteit van hun hersenen. Ze nam ook aan dat ze een vaag, flakkerend, onverwoord geestelijk leven leidden.’

Deze passage komt niet uit Gilles van der Loo’s Dorp, maar hij voelt wel op zijn plaats bij een kritische noot die ik wil maken. Hij komt uit Marian Engels geweldige roman Beer (vertaling Barbara de Lange), en ik kan Thomas’ lof voor dit boek alleen maar onderschrijven. Geweldige roman, spannend, intelligent, verrassend. Met een analyse – bovenstaande analyse – die al snel wordt verdreven door gevoelens, maar die wel zinnig is. Wat dieren denken of voelen, kunnen we niet weten. Daarom zijn dieren als vertellers een valkuil. Lang geleden schreef ik in tijdschrift Vooys over Rosalind Belbens vooralsnog laatste roman, Our Horses in Egypt (PDF), waarin een deel van het verhaal vanuit het perspectief van een paard verteld werd. Volstrekt geloofwaardig, fragmentarisch en zintuigelijk. Je kunt je afvragen of het wel een leesbare roman was geworden als Belben niet ook een menselijke verteller had opgevoerd. Later heeft Jan van Mersbergen het wel gedaan, met een wat menselijker en dus begrijpelijker paard als verteller (in De ruiter), en nu doet Gilles van der Loo dat met een ijsvogel.

Ik geloof niet dat ijsvogels zo denken, zo in mensentermen:

‘In het begin was er het dorp en het dorp was een wereld, een thuis dat aan mijn kleinste veren trok, me dwong te vertragen, te cirkelen en dalen. Misschien was het de slinger in de dijk waarop de huizen stonden, het dorp dat om zichzelf sloot alsof het iets teers te beschermen had. Ten westen van de huizen lagen groene akkers, sloten die de hemel spiegelden. De horizon viel samen met heel verre duinen: wie er een snavel voor had kon geteerde palen ruiken, wier en vette vis, maar de sloten bij het dorp zaten vol voorntjes. Het was als jagen in een regenplas. Ik bleef, sliep en ontwaakte, volgde het draaien van de zon en de sloten voedden me door een winter, een lente, een zomer heen. De herfst kwam weer en ik bleef.’

Dat is mijn kritische noot. Want het zijn prachtige openingszinnen, een geweldige manier om het dorp dat Sloterdijk eens was te introduceren, vanuit een natuurlijke bewoner van een landelijk gebied. Een vogelperspectief (‘Hoewel me dat nooit werd opgelegd, is het mijn taak de dingen te vertellen zoals ze zijn gegaan.’) tegenover het beperkte perspectief van de hoofdpersoon van het verhaal, een mopperende oude man, beladen met een oud schuldgevoel, in rouw om de liefde van een leven en toch in staat tot het goede. Van der Loo vertelt met die twee vertellers, de naïeve buitenstaander en de insider, een prachtig verhaal van schuld en vergeving en hoe het gevoel van een dorp standhoudt in een verstedelijkt leven.

(En, voor straks bij ons najaarsnummer, sterke passages over het landschap en de mensen erin.)

Mooi geschreven ook. Ik merk dat ik weinig meer noteer de laatste tijd, ik moet echt gaan terugbladeren om te herlezen wil ik wat gaan schrijven. Maar bij Dorp rolde er zo een lijstje citaten uit. ‘Melchior beet op zijn tanden en probeerde niet te huilen, maar pa trok hem in zijn armen en omklemde hem alsof hij zijn parachute met hem moest delen en de val pas net begon,’ schrijft Van der Loo bijvoorbeeld. Die parachute! En:

  • ‘Wie een lijf levend gekend heeft zou het niet moeten aanraken als het koud geworden is, maar dat is wat hij bij Ella heeft gedaan en die kou is altijd blijven hangen, heeft haar warmte overschreven.’ Rouw.
  • ‘Een moeder legt een hand tegen haar dochters voorhoofd, begrijpt Melchior opeens, om te voelen of ze koorts heeft, maar ook zodat de ziekte op haar overspringen kan, het kind verlaat.’ Moederliefde.
  • ‘Soms viel de zon op haar gezicht en zag ik wat mijn jongen in haar moest zien: warme steentjes onder helder water. Als ze lachte wervelde dat water, verplaatsten scholen vlotte visjes zich onder het oppervlak.’ Verliefdheid (vanuit ijsvogelperspectief).
  • ‘Hier wonen de moeder en het meisje dat voortdurend praat en zingt, met het stemmetje dat glimt als regendruppels op jong riet.’ Jeugd.

Een warmbloedig boek, een volwaardige roman in minder dan tweehonderd pagina’s, niet ongevaarlijk of pijnloos, maar wel een boek om door te geven.

Uitgeverij Van Oorschot gaf Dorp uit. Op Athenaeum.nl staat een fragment.