Beschrijving
Berlijn is niet meer dan een grote schrijftafel, schrijft Erik Lindner. Althans, als hij daar als schrijver is. Ook is hij er als auteur, als vreemde, en niet te vergeten als vader. Lindner verblijft in 2012 als stipendiaat van het Berliner Künstlerprogramm van de Deutscher Akademischer Austauschdienst (daad). Hij mengt zich in het literaire leven, schrijft er, wordt vertaald, en krijgt er zijn tweede kind. Met de grondige bureaucratie rond de inschrijving van Leon Lucas Lindner begint en eindigt deze Berlijnse reeks aantekeningen, indrukken, essays.
We leren de psyche van de Berlijnse vrouw kennen, de charme van toiletjuffrouwen, de gemoedstoestand van de writer in residence die Lindner nu al meermalen geweest is, Berlijn via de stemmen van Nederlandse schrijvers. We lezen Ondaatje met Lindner, wandelen door de straten, ontmoeten oom Vincent, zien de verschillen tussen de Nederlandse en Duitse literaire wereld. Berlijn is vreemd, in vele opzichten, maar ook vriendelijk voor zijn literaire immigranten, vriendelijker dan het thuisland. ‘In welke taal moet ik Nádas’ Parallelle geschiedenissenlezen? Lukt me dat, die duizend bladzijden? Kan ik niet beter in Berlijn blijven en Duits leren in plaats van terug te gaan naar een land dat in zichzelf keert?’
Hij komt terug, meermalen – voor kroketten met de Revisor-redactie, voor het verkrijgen van een BSN voor Leon –, en woont nu weer in Amsterdam. Maar af en toe is hij weer een week weg voor een literair festival. ‘Maar uiteindelijk ging ik toch, uiteindelijk ga ik altijd. Je hebt er een paar die altijd wel gaan. Misschien hebben ze reizigersbloed, weten ze iets op te geven.’ Dan brengt hij een verhaal mee, als van S.J. Naudé, in ons achtste nummer, en een schat aan indrukken – zoals deze.
Dit is de bladspiegeleditie van de Berlijnse stukken (en twee gedichten), voor eigen afdruk en tabletgebruik.