Wytske Versteeg, Voorbijgangers, bij De Revisor

Voorbijgangers

De Revisor is er voor nieuwe literatuur sinds 1974. Een van de schrijvers die opvalt in de afgelopen jaargangen is Wytske Versteeg, winnaar van de Frans Kellendonkprijs 2020 en de BNG Literatuurprijs 2013. Voor De Revisor schreef ze vier verhalen, die we deze week online plaatsen, met de belofte van een nieuw verhaal in ons najaarsnummer (word abonnee!). ‘De levenden’ verscheen in Revisor 11, in 2016. Een verhaal over de dood op doorreis. Bij ‘De levenden’ schreef ze ook het satellietverhaal ‘Voorbijgangers’, een non-fictievariant.

*

Na dagen gedroogd voedsel hopen we op een goed ontbijt, maar daarvoor komen we net te laat aan bij het restaurant aan het begin van de trail. In plaats daarvan eten we ijsjes, het enig eetbare dat te verkrijgen valt, en bekijken de kranten: Robin Williams is dood. Een stel uit Santa Cruz geeft ons een lift terug naar de vallei en daar nemen we de bus terug naar de bewoonde wereld. In El Portal, vlak buiten Yosemite, het motel. De Cedar Lodge werd berucht nadat een motelmedewerker drie vrouwen ombracht die kort daarvoor in het motel hadden verbleven. Wie de berichten over de Yosemite-moorden terugleest, ziet hoe het afgrijzen niet slechts betrekking heeft op de misdaad zelf. Het gaat om de plek waar de moorden gepleegd zijn; de zuiverheid van Yosemite is besmet, het paradijs verloren.


Een eind na Cedar Lodge passeert de bus een stadje in nagebouwde westernstijl, en daar stapt ze in. Ze draagt een spijkerbroek en hemd, een mannenhoed. Ze heeft een uitzonderlijk vriendelijk gezicht. De meeste mensen in deze bus kennen elkaar, reizen vermoedelijk iedere dag deze route. De vrouw wisselt grappen uit met een oudere heer voorin de bus, er wordt gelachen. Ze wuift zichzelf koelte toe en klaagt over de hitte.

Als ik het me goed herinner is dat het eerste waarover we spreken, de hitte die ‘snel’ voorbij zal zijn, binnen een week of zes. Later, als de bus leger is, het grootste deel van haar gezelschap uitgestapt, vraagt ze waar we vandaan komen, en waar we naartoe gaan. Terug naar Merced, zeggen we, en vandaar verder. Dat snapt ze niet. Waarom zou iemand ervoor kiezen naar Merced te gaan? Ze haat de stad. Waarom, vragen we. Het is een onschuldige vraag, waarop we een onschuldig antwoord verwachten.
‘Mijn vader is er vermoord.’
Daarop is geen reactie mogelijk, niet echt. Niet anders dan: I’m sorry, en plotseling ben ik blij met het Engels, dat in elk geval deze mogelijkheid kent, een betere dan het Nederlandse ‘wat erg’ of ‘gecondoleerd’. De bus rijdt over een viaduct en ze wijst ons aan waar hij precies gedood is. Ze is blij dat ze in elk geval niet meer in Merced woont, ook al passeert ze de plek nog elke dag op weg naar haar werk. Er is te veel misdaad in die stad, er wordt te veel gemoord. Het zijn de drugs, zegt ze, vertelt dan over haar eigen verslaving. Inmiddels is ze er min of meer bovenop, met dank aan de AA. Op dat moment mengt zich een andere jongen in het gesprek. Hij praat zacht, bijna onverstaanbaar, maar ook hij is begonnen met AA meetings, pas net. Ze complimenteert hem, moedigt hem aan om door te gaan.
Niet lang daarna stopt de bus bij het station. Een Aziaat zoekt verdwaasd naar de trein die hier niet stopt. We nemen afscheid, zij reist verder en wij lopen naar het motel, alerter nu op bedreigingen dan eerder. De stoep krioelt van de torren.

Die toevallige ontmoeting is nu twee jaar geleden en ondanks mijn notities is de herinnering vervaagd – zo weet ik niet meer zeker of ze alleen reisde, of deels met een vriendin. Soms vraag ik me af hoe het met haar gaat en met haar leven dat zo anders dan het mijne is. Maar ik ken haar naam niet en zou haar op straat niet meer herkennen: er was iets echts, heel even, maar tenslotte zijn we niet meer dan voorbijgangers, toevallige personages in het verhaal van de ander.