Baby 1 (VII)

Baby 31 – dat is dus Baby 3 – zegt dat iemand met me praten moet. Over Baby 12.
‘Waarom?’ vraag ik.
‘Het is iemand die weet hoe het met Baby 12 is. Ik bedoel: Baby 36.’
‘Wie is het dan?’
‘Ik moet het geheim houden. Anders merken de overzieners het. Je wilt het toch graag weten? Jullie waren toch vrienden?’
‘Iedereen is vrienden met iedereen,’ zeg ik.
‘Nou ja. Je begrijpt wat ik bedoel.’
Ik knijp mijn ogen samen. Baby 3 kijkt alsof hij nog nooit iets lelijks in de wereld gezien heeft. ‘En waar moet ik naartoe?’
‘Aan het eind van het pad achter de kippenren. Kom.’
Ik vertrouw het niet helemaal, en toch volg ik hem. Soms huppelt hij een stukje, tot hij zichzelf er op betrapt. Dan loopt hij gewoon, tot hij toch weer huppelt.
Het pad achter de kippenren loopt door het bos. Het is best een lang pad, maar na een aantal bochten zie je in de verte een veld vol paarse bloemen. Dat is het eind van het bos. Ik zie niemand bij het veld, maar dan hoor ik geluid achter me. Ik kijk om. Baby 2 is vanuit de bosjes tevoorschijn gekomen met zijn groepje. Ik wil wegrennen, maar twee jongens – ik weet hun nieuwe nummers niet – hebben me al vastgepakt bij mijn arm. De meisjes giebelen.
‘Kijk daar,’ zegt Baby 2. ‘Begrijp je eindelijk dat je net zo stom bent als alle anderen?’
‘Hoe bedoel je?’ vraag ik. ‘Zo stom als jij?’ Ik ben bang, maar ik heb besloten dat niet te zijn. Of in elk geval niet bang te doen. Ik hoop maar dat hij zijn mes niet bij zich heeft.
‘Je bent te lang de eerste geweest. Nu heb je een grote mond.’
Ik zeg niks. De jongens die mijn arm vasthebben, trekken me heen en weer. Dat doet pijn aan mijn schouders.
‘Ik ben nu Baby 1,’ zegt Baby 2.
Dat maakt me boos. ‘Niet waar!’
‘Alsof jij dat bepaalt!’ Hij geeft me een stomp tegen mijn schouder, die nu nog wat meer pijn doet.
‘Hé!’
‘Wat nou, hé? Wil je vechten?’
De anderen beginnen te roepen: vechten, vechten! En nu geeft Baby 2 me een stomp in mijn maag.
Ik verbijt de pijn. ‘Als ik blauwe plekken heb, krijg je straf.’
Baby 2 lacht. ‘Jij kreeg toch ook nooit straf?’ En dus slaat hij me nog wat meer, ik denk wel tien keer. Dan laten ze me los en ren ik door het bos terug naar huis.

*

Deze zomer schrijft Auke Hulst een feuilleton voor ons, Baby 1. Dit is aflevering VII.