Het scheermes

Zoals je in je dromen telkens terugkeert naar je ouderlijk huis, een plek die alsmaar vreemder is geworden – zo keer ik regelmatig tijdens het scheren terug naar het Vertalershuis. Ik heb me daar maar één keer geschoren, ik mocht er overnachten tijdens een congres, maar de sfeer is blijkbaar essentieel geweest. Er zijn minder literaire aanleidingen geweest voor een essay, en toen ik daarbij in de mooie novelle van Bert Natter, Remington, een intieme vader-zoonscheerscène trof, ben ik verder gaan lezen. Daarbij is die ene scheerdroom langzaam uit het essay verdwenen, ten faveure van opvallende herhalingen, stroeve taal, en Ochkhams scheermes – en na het schrijven leek ook het Vertalershuis uit mijn ritueel te zijn verdwenen. Komende week verschijnt het in druk, maar het mes heeft niet stilgestaan, het zoeken ging door. Zeven extra hoofdstukjes: Marcel Möring, A.F.Th. van der Heijden, Gustaaf Peek, Sander Kollaard, losse opmerkingen, bronnen. De handeling en het detail, het ritueel en de herhaling.

I.

‘Vind je het erg als ik kijk?’
Hij pakt zijn scheermes en inspecteert het. ‘Als je alleen wilt zijn ga ik wel iets doen. Een salade maken of zo. Of een gezellige kaars aansteken.’
Ergens in het huis stijgt een wilde kreet op, een vrouwenstem roept iets, iemand schatert. Hij trekt zijn colbert uit en slaat de mouwen van zijn overhemd om.
‘Als je ertegen kunt om mij te zien scheren mag je blijven,’ zegt hij.
Ze laat zich zakken tot ze op de drempel zit, rug tegen de ene deurpost, voeten tegen de andere.
Hij draait de kraan open en mengt het warme water met koud. Hij slaat de boord van zijn overhemd neer en wast zijn gezicht en hals. Als hij klaar is, draait hij de koudwaterkraan dicht, legt het mes in de wastafel en houdt zijn scheerkwast in de dampende warmwaterstraal. Hij opent een zwart doosje en roert erin met de kwast. Als hij voldoende schuim heeft gemaakt, begint hij zich in te zepen. Langzaam verschijnt er een wolkige witte baard op zijn kaken. Hij zet de kwast op de wastafel, neemt het mes, steekt zijn kin omhoog en begint lange sporen in het sneeuwlandschap van zijn wangen te trekken.
De bel gaat. Iemand loopt door de hal en opent de voordeur. Een bal van verraste kreten rolt door het huis.
‘Fred en Li Mei, zoals gewoonlijk laat,’ zegt Kat. Ze kijkt hoe hij zich nogmaals, maar nu van beneden naar boven, scheert. ‘Doe je dat altijd, twee keer?’
‘Ik heb een zware baard,’ zegt hij.
‘Hormonen,’ zegt ze hees.

(Marcel Möring, Dis)

Wie zich scheert, bekijkt zich. In Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans zit een scène waarin een eerste scheerbeurt gezien wordt door een moeder, en die blik wordt erkend, en beantwoord. Er zit spanning in die scène, net als in deze uit Marcel Mörings Dis, al zou je het hier eerder erotisch noemen. De spanning tussen Marcus en Kat is vaker voelbaar in het boek, meen ik me te herinneren, maar hier volstaan Kats zinnen. De openingsvraag, de luchtige opmerkingen daarna, haar hese vaststelling aan het slot. Zijn stugheid, concentratie.

Detail. Je kunt het scheren inclusief schuim en water in een bijzin afdoen, je kunt het schrapen zelf in het voorbijgaan brengen, zoals Gustaaf Peek hieronder doet, of je kunt inzoomen op de handeling. Möring kiest daarvoor, heel precies beschrijft hij wat Marcus doet. Welk efffect heeft dat, welke indruk geeft dat? Concentratie, dat is één, negatief gezegd de weigering in te gaan op de toon van zijn tegenspeelster.

Vertraging. Möring zet de tijd even stil, en zoomt in op de situatie: een man die zich bekeken scheert, elk detail ziet zij, zien wij. (Er zijn ook letterlijke voorbeelden hiervan: de scherende man onttrekt zich door het scheren aan het verhaal, zoals in David Vogels Huwelijksleven.) Beeldspraak. Hoe maak je het ritueel van het scheren literair? Niet door het mooier te maken. Een ‘wolkige witte baard’, een ‘sneeuwlandschap’, nee, dat haalt ons eruit. Want wij scheren mee. Wij kijken, wij zijn erbij, we zijn ons bewust van het risico. De spanning.

II.

Voor de spiegel hief hij zijn kin, en duwde met gespreide vingers zijn nagels opwaarts door de stoppels, die al zacht waren door hun lengte. Een baard van zo’n dag of vijf. Het had hem steeds minder kunnen schelen als een zwerver bij de mensen voor de deur te staan, met zijn enquêteformulieren in de hand. Het was een stoppelbaard waar het mes nog net vat op had. Een elektrisch scheerapparaat niet, of het nou twee of drie koppen had… het zou de haren er pijnlijk uit rukken… Bovendien, de schilferige huid die het achterliet… de baardschurft die je riskeerde na tussentijds gebruik door derden…! Nee, dan het mes! De blanke huid die het blootlegde… Niet alleen de haartjes werden weggekrabd, ook de schaduwen en de plooien. Het was net of je jeugd weer even oplichtte en ging stralen, en dat kon geen kwaad aan de vooravond van je tienduizendste levensdag. Je durfde weer spiegels tegen elkaar op te zetten… jezelf van alle kanten te bekijken… Nadat de overtollige scheerzeep was weggeveegd, zag je de gezichtshuid strak trekken… de wangen leken al minder week… de ogen stonden helderder in je kop. Wie het mes goed gezet had, mocht zich weer even een kleine god voelen. Scheren was een heilige daad. Zelfreiniging… Ook de geest werd er schoner en helderder van, zo leek het, alsof ook daar aangekoekte scheerzeep verzadigd van baardhaartjes werd weggespoeld…

(A.F.Th. van der Heijden, Hof der barmhartigheid)

Die spanning hangt ook samen met die concentratie, met de herhaalde herhalingen, de attributen, met het hele rituele van het scheren. Een heilige daad, James Joyce opent er zijn Ulysses mee, Gustaaf Peek wijst erop, en ook A.F.Th. van der Heijden weet in Hof der barmhartigheid een simpele scheerbeurt in een monoloogje intérieure een transformerend effect te geven. De beletseltekens… De uitroeptekens! De als vanzelfsprekende overgang van het mes als onderwerp, het, naar de jijvorm, ‘het was net of je jeugd weer even oplichtte’. De mooie overgang van de praktische bezwaren van het apparaat via de effecten van het mes naar de exaltische gevolgen: een kleine god, heilige daad, zelfreiniging, de geest – en weer terug naar aangekoekte scheerzeep.

Vergelijking: waar bij Möring het scheren de scène maakt, de spanning van de beschouwer benadrukt, schrijft Van der Heijden amper over het scheren zelf. Hij zet een personage neer, een sensatie.

(Scheren en scheermessen lijken overigens een terugkerend thema in Van der Heijdens Onder het plaveisel het moeras. Daarin blijkt het scheren ook niet altijd een helend effect te hebben:

‘Nog geen Zwanet bij zijn thuiskomst. In het zijkamertje was alles in diepe rust. Albert probeerde zich te scheren, de vermoeidheid van zijn gezicht te krabben, alle sporen van de nacht weg te snijden, maar niet alleen dat zijn handen te erg trilden, hij wist de concentratie niet op te brengen. Zijn gezicht naar de spiegel brengen bleek al een enorm karwei. Hij kon de natgemaakte kwast binnen het doosje met scheerzeep niet in de juiste draaibeweging krijgen. De borstelharen namen te weinig zeep op, zodat er bij het inzepen waterig schuim langs zijn hals en borst afliep. Toen hij het krabbertje met het nieuwe mesje tegen zijn bovenlip plantte, en merkte hoe hij beefde, overviel de angst hem in volle hevigheid.’

)

III

.

‘Hij gedroeg zich dan als een ouderwetse barbier, met heet water en warme handdoeken en een ernstig, peinzend gezicht. Op zijn knieën tussen haar benen op de badkamervloer bracht hij schuim aan, schoor haar schaamhaar weg tot een duimdikke streep. Daarna de warme handdoek, zijn masserende handen en een blussende crème voor de tere huid. Even serieus en ernstig leidde hij haar dan naar bed, waar ze zijn tong zou voelen. Nooit ging hij tijdens of net na het scheren met een vinger over haar labia of clitoris. Hij leek zo jongensachtig in gedachten verzonken dat ze hem niet durfde te storen, hem niets meer durfde te vragen, ook al wilde ze, spannend angstig vanwege de onvoorspelbare banen van het mes, zijn pik tussen haar dijen voelen, rauw en wit van het schuim. Hij hield zich altijd in, bouwde lust op, mannen en rituelen.’

(Gustaaf Peek, Godin, held)

Herhalingen. Gustaaf Peek, zelf lijdend voorwerp in mijn essay, schreef het zo: ‘Het onderwerp, in dit geval: scheren, is een aanleiding om in een en dezelfde tekst meerdere keren van mening te veranderen, de stijlen en inzetten van schrijvers steeds fluïde te benaderen en zo tot iets werkelijks te komen.’

Ik heb me bij deze scène uit Godin, helddruk gemaakt om de ernst en zijn variaties: ‘een ernstig peinzend gezicht’, ‘serieus en ernstig leidde hij haar’, ‘in gedachten verzonken’. Ik vond het eerst wat gemakzuchtig, is er geen andere term voor ernst? Waarom de nadruk vergroten, dreigt hier niet de monotonie? Of verhoogt het de intensiteit van de scène, geeft het gewicht en samenhang aan het ritueel? Geeft het juist een rationeel, of liever nog functioneel tegenwicht aan de erotiek? Ik ben er nog niet helemaal uit welk effect overheerst, maar dát het werkt is duidelijk.

IV.

In de late zomer van 2005, op een woensdagochtend, sneed ik mij bij het scheren in de rechterwang en slaakte een kreet van pijn. De kreet was niet erg hard of hoog of rauw, het was een tamelijk bescheiden kreet, maar toch schokte hij me: het was een kreet waarin ik mijn eigen stem niet herkende. Nee, sterker, het was een kreet waarin ik mijzelf niet herkende. Ik sneed me wel vaker, maar slaakte nooit een kreet van pijn; hooguit vloekte ik binnensmonds of maakte ik een ongedurig gebaar. Verrast door de merkwaardige kreet verstarde ik, keek mijzelf aan in de spiegel en kreeg een tweede schok: ik herkende mijn spiegelbeeld niet – althans niet volledig. Ik herkende weliswaar mijn trekken, mijn gezicht, ik besefte dat ik het was die terugkeek, maar in die trekken, in dat gezicht, in dat vertrouwde ik school een ander, een vreemdeling, iemand die ik beslist niet kende.

[…]

De volgende ochtend gebeurde het opnieuw. Ik scheerde me, sneed me, slaakte een kreet die ik niet herkende, verstarde, keek in de spiegel en zag een vreemdeling. De ervaring van vervreemding was des te sterker door de herhaling; er vond niet alleen een verdubbeling plaats – ik en die vreemdeling maar die verdubbeling werd nog eens gespiegeld in de herinnering aan het voorval een dag eerder, zodat een soort Droste-effect ontstond.

(Sander Kollaard, Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde)

Herhaling. Zelden vind je meer dan één scheerscène in een boek. In Maria Stahlie’s Scheerjongen vervult die herhaling een belangrijke rol in het boek, in Sander Kollaards verhaal ‘Hoe ik een man met baard werd’, in Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde evenzeer. Er is ook herhaling op zinsniveau, ‘kreet’ komt regelmatig voor, of neem deze zin: ‘Ik herkende weliswaar mijn trekken, mijn gezicht, ik besefte dat ik het was die terugkeek, maar in die trekken, in dat gezicht, in dat vertrouwde ik school een ander, een vreemdeling, iemand die ik beslist niet kende.’ Leve de trikolon. En deze zinnen van pijn en kreet en vervreemding komen de ochtenden na die eerste ochtend in bijgeschoren varianten terug.

Wat opvalt aan dit proza, is dat het precies is, analytisch, zelfreflectief. Kollaards verteller schrijft al op wat ik zelf zou willen zeggen over de herhaling – maar zonder ironie. De stijl is ook wat stijf, gedragen – ‘tamelijk bescheiden’, ‘sterker’, ‘slaakte’, ‘hooguit’, ‘merkwaardige’ – en dat versterkt mijn eerste indruk. Die toonzetting verdwijnt niet helemaal uit het verhaal, al wordt het wat losser tegen het slot aan als, u raadt het al, de ik gestopt is met scheren. Hij ontspant, wordt verliefd. ‘Integendeel, ik voelde vertedering, ik glimlachte terwijl ik naar haar keek, ik vond haar buitengewoon mooi en lief.’

Ze trouwen. Nee, scheren en seks is geen vaste combinatie. V. Een paar losse opmerkingen:

  • natuurlijk kan men met een scheermes van allerlei gruwelijks doen, zoals Gerard in Claus’ Het verdriet van België, die zijn ballen afsnijdt, of Kasabian die in Erik Lindners verhaal ‘Kasabian bij de Amoebes’ zijn huid eraf schraapt.
  • men kan er zelfmoord mee plegen, en dat is de voornaamste reden dat er over scheermessen wordt gesproken in Herman Hesses Steppenwolf of in Hans Fallada’s De drinker.
  • maar zelden wordt het eeuwige conflict tussen huisgenoten in de literatuur uitgebuit, dat de vrouw het scheermes van de man voor haar benen gebruikt. Arnon Grunberg doet het, in Fantoompijn. ‘Ze plensde in bad. Het water liep over de rand. Ja, we hadden hooglopende ruzie over een scheermesje die ochtend voor ze vertrok naar Wenen.’
  • überhaupt komen er weinig vrouwen aan scheren toe, die van Grunberg, Peek en Roche daargelaten .
  • men heeft een tong als een scheermes (Van der Heijden) of een stem (Claus).
  • vogels en vliegtuigen scheren.
  • behalve Ockham’s scheermes schijnt ook Tsjechovs scheermes te bestaan, verwant aan diens geweer: ‘first, he said, throw out the first three pages’. (Ontdekt op internet, maar zonder bronvermelding, dus met een korreltje zout.)
  • in Hermans’ De donkere kamer van Damokles is scheren ook een thema. ‘Scheren hoeft niet, ik heb geen baard.’

VI.

Deze voorbeelden kwamen uit het corpus van Ewoud Sanders, die ik zeer dankbaar ben voor zijn hulp. Eerdere voorbeelden voor mijn essay ontleende ik ook aan de antwoorden op een vraag op twitter van onder anderen Theo Hakkert en Pieter Steinz. Johan Eeckhout wees me op het blog Occamsrazorlibrary, waar onder andere al meer dan driehonderd scheermesquotes staan. Op twitter werden ook wat filmvoorbeelden genoemd, in de antwoorden van Gustaaf Peek en Auke Hulst. Ik heb die nu niet meegenomen. Dit zijn de gebruikte titels voor het essay, aangevuld met andere vindplaatsen:

  • Hugo Claus, Het verdriet van België (1983)
  • Hans Fallada, De drinker (2012)
  • Arnon Grunberg, Fantoompijn (2000)
  • A.F.Th. van der Heijden, Hof der barmhartigheid (1996)
  • A.F.Th. van der Heijden, Onder het plaveisel het moeras (1996)
  • Stefan Hertmans, Oorlog en terpentijn (2013)
  • Herman Hesse, Der Steppenwolf  (1927), vertaald door Pieter Grashoff (1964)
  • Gijs IJlander, De kapper (1988)
  • James Joyce, Ulysses (1922), vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes als Ulixes (2012)
  • Sander Kollaard, ‘Hoe ik een man met baard werd’, in Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde (2012)
  • Geerten Meijsing, Tussen mes en keel (1998)
  • Herman Melville, ‘Benito Cerno’, in The Piazza Tales (1856)
  • Marcel Möring, Dis (2006)
  • Vladimir Nabokov, ‘Het scheermes’, vertaald door Anneke Brassinga (1995)
  • Bert Natter, Remington (2015)
  • Gustaaf Peek, Godin, held (2014)
  • Marieke van der Pol, Bruidsvlucht (2007)
  • Charlotte Roche, Feuchtgebiete (2008), vertaald als Vochtige streken (2010) door Marcel Misset
  • Maria Stahlie, Scheerjongen (2011)
  • A.P. Tsjechov, ‘Bij de kapper’ (1883), vertaald door Aai Prins in Verzamelde werken I  (2005)
  • David Vogel, Huwelijksleven (2007)

VII.

Het gebroken wit van de sobere kamer in het Vertalershuis, de houten kozijnen, het kleine, geblindeerde raam in de badkamer, de iets te hoge cv-temperatuur, het Amsterdamse ochtendlicht, de details zijn het begin van een verhaal. Het mes geeft leven, herinnering, herhaling, het mes geeft een verhaal. Ik zet de kraan open. Ik schuim me in. Ik schrijf mijn herinnering weg. Glad.