In zijn blote lul

Daan Stoffelsen wil begrijpen hoe hij leest. Wanneer wordt een poging tot objectief lezen subjectief genieten? Vandaag probeert hij te doorgronden hoe hij gepakt en meegesleept werd door Peter Buwalda’s Bonita Avenue. ‘“Jij hebt die foto gemaakt,” zei de man. Of was het een vraag?’ Over vaststellingen en vragen en kantelpunten.

Ik probeer met afstand te lezen, om een afgewogen oordeel en een degelijke analyse mogelijk te maken, maar ik wil me ook laten onderdompelen, laten overtuigen, want dat is de ware leeservaring. Die leesmanieren lopen parallel, maar in de meeste boeken zit er een kantelpunt, waarbij het objectieve lezen plaats maakt voor de subjectievere manier. Het moment waarop je gepakt wordt en meegesleept, dat werk.

Nu heb ik met Bonita Avenue, dat meermalen genomineerd is voor grote prijzen, en momenteel nog in de race is voor de NS Publieksprijs, de AKO Literatuurprijs en de Academica Literatuurprijs, kennisgemaakt als boekverkoper. Vanwege een optreden van de auteur, Peter Buwalda, bij het Haarlemse filiaal van Athenaeum Boekhandel, zette ik een uitgebreid fragment op Athenaeum.nl. Pas later ben ik het boek echt gaan lezen, en ik had daar geen enkel professioneel doel mee: het was zo’n boek dat mag, voor tussendoor. Ik las het voor de lol, maar mijn criticus-ik las mee. Die ergerde zich meteen aan de uitgebreide beschrijving van een schoonvader. Die uiterlijke details, die uitgewerkte verklaringen, wat moet ik ermee?

‘Siem Sigerius was een gedrongen, donkerbehaarde kerel met een stel oren waarnaar je meteen moest kijken; ze waren kroppig, ze leken gefrituurd, en omdat Aaron gejudood had wist hij dat het bloemkooloren waren. Je kreeg ze van stugge mouwen van ruig katoen die er almaar langs schuurden, door de schelpen steeds weer te laten opfrommelen tussen harde lichamen en ruwe matten, er hoopte zich bloed en pus op tussen het kraakbeen en de babyzachte huid. Wie daar niets aan deed bleef zitten met verharde zwellingen en bulten.’

En even later:

‘Sigerius’ oren bewogen kort. Zijn kroezende haar zat viltig kortgeknipt op zijn platte, brede hoofd. Hoewel hij gekleed ging in kostuums of corduroy broeken en poloshirts van Ralph Lauren, de tuniek van de werkgever, van de arrivé, zou je hem op grond van die oren en dat buffelachtige lichaam niet inschalen als iemand die leiding gaf aan een universiteit, laat staan dat je zou geloven dat hij gold als de grootste Nederlandse wiskundige sinds Luitzen Brouwer. Een man met zijn fysiek verwachtte je in de bouw, of ’s nachts aan de snelweg in een fluorescerend hesje achter een bak met teer.’

In hoeverre is deze beschrijving anders, beter dan Mörings clichégedreven ‘kettingrokende vvd’er in blazer en grijze flanellen pantalon’? Mij maakt het niet uit hoe iemand eruitziet. Toch is die eerste reactie, moet ik later toegeven, voorbarig. Eigenlijk gaat het niet om de oren, de haren en poloshirts, maar om de contrasten die Buwalda erbij noteert. Dit is een tegenstrijdig, of in ieder geval complex personage. Er is iets met deze man. En bovendien werd mijn lezer-ik al meegelokt door de zinnen ervoor en erna. De eerste zinnen van dit boek roepen vragen op, die pas pagina’s later beantwoord worden (overigens zijn deze passages allemaal in die Athenaeum-voorpublicatie te vinden).

‘Toen Joni Sigerius hem op een zondagmiddag in 1996 meenam naar de woonboerderij van haar ouders om hem officieel voor te stellen, gaf haar vader hem een hand die hem aan de stevige kant leek. “Jij hebt die foto gemaakt,” zei de man. Of was het een vraag?’

Een vaststelling, of een vraag – maar wat voor vraag dan? Het antwoord – na de korte excurs over judo-oren – is ontwijkend, en dat is het begin van een patroon.  ‘Om te verbergen dat hij onder de indruk was, antwoordde hij: “Ik maak aan de lopende band foto’s.”’ De ongemakkelijke verhouding tussen schoonzoons en schoonvaders. Niets bijzonders. Maar deze schoonvader is dat wel, en met die schoonzoon is ook van alles, maar dat blijkt even later. Elke pagina die hierop volgt, refereert Buwalda wel naar die foto, maar hij vermijdt het antwoord op die vraag, hij vertelt vooral over deze Siem Sigerius, ooit een briljant judoka, een kanshebber op Olympisch metaal, vervolgens een wiskundige op wereldniveau die de rector van een universiteit in Enschede wordt. Pas drie boekpagina’s later wordt het duidelijk wát voor foto het is. Een naaktfoto.

‘De rattenvanger van Tubantia in zijn blote lul. Hij zei: “Goed werk,” en liet Aarons hand los.’

En dan hóé die foto tot stand kwam. Dan weet je het, en met een witregel – het zoveelste kantelpunt – blijkt dat je nog helemaal niets weet. Dit gesprek vond in een ver verleden plaats, en er is heel veel gebeurd.

‘Dit alles schoot door Aarons hoofd toen hij de vrouw tegenover hem herkende. Ondanks haar metamorfose wist hij ogenblikkelijk wie ze was. Op de plaats schuin tegenover hem, naast een meisje in het steenrode pakje van een of andere winkelketen, zat Joni’s moeder. Een stroboscopisch wit licht van schrik verblindde hem, en dat licht moest een optische bundeling zijn van ongeveer deze herinneringen.’

Hoe je je dat ‘stroboscopisch wit licht van schrik’ moet voorstellen – een oprisping van mijn kritische ik -, dat vergeet je al snel. Want even later breidt Buwalda die schrik uit: ‘Aarons eerste reflex was vluchten, wegwezen […]. Zijn lichaam gedroeg zich of het in blinde paniek een steile heuvel op stormde. Zo zat hij minutenlang, transpirerend, snel ademend, zichzelf tot rust manend, in afwachting van de confrontatie.’

Er is even veel mis met deze Aaron als er speciaal is aan zijn schoonvader van destijds. En alles, werkelijk alles in deze eerste paar pagina’s straalt uit naar de rest van het boek. Als een stroboscoop. Of, eigenlijk, als een onverklaarbare pijn ergens in je lijf, in je geslacht. En telkens zal Buwalda een kantelpunt inbouwen. Het wordt erger, viezer, gênanter, maar je wílt het weten.

Al wil die andere lezer nog begrijpen waarom dan, hoe, al heeft die een schuldgevoel, dat ik toegeef aan de lekkere trek van een fastfoodlezer, terwijl ik nog niet weet of dit Big Mac of driesterren-risotto is, De Da Vinci Code of literaire prijzenmateriaal, ik lees door.

Maar het gaat niet om complotten en moorden, het gaat om hoe mensen met elkaar omgaan, schoonvaders en -zonen, maar ook vaders en dochters. Een hoofdstuk later, ná het online gepubliceerde fragment, vinden we Sigerius terug op een receptie. Hij ziet zijn dochter. Maar wat ziet hij?

‘‘Dan ziet hij het. Het donkerbruine, Siberische mutsje boven Joni’s gezicht herschikt iets in zijn geheugen. Blijkbaar produceert zijn mond een geluid, want de vrouw in wier oor het terechtkomt deinst terug. Hij gaat rechtop staan, knikt haar afwezig toe, spert zijn mond open en klapt hem weer dicht. De gelijkenis die hij meent te zien dringt zijn bewustzijn binnen als iets heets, als een vloeistof die hem probeert uit te schakelen. Kokend lood. Hij is duizelig. Het fenomenale vermogen van het brein om gezichten te herkennen, zonder moeite, zonder haperen. Het heeft hem altijd gefascineerd, maar nu vermoordt het hem. Het is niet eens herkenning, het is op alle fronten méér. Wat hij gewaarwordt is… identificatie. De aandachtige blik van Joni, vijf, zes meter bij hem vandaan, de donkere bontmuts waarvan de rand over haar gladde voorhoofd loopt zodat hij haar voor het eerst ziet als brunette. De steviger dan gewoonlijk aangezette make-up, de gestifte lippen die van concentratie iets wijken. Al haar trekken, de brede ongereptheid van haar krachtige, zelfverzekerde gezicht, alles wat samen het signalement van zijn dochter bepaalt, schuiven over dat ándere gezicht, een gezicht dat hij in zekere zin óók kan dromen — totdat het “klik” zegt in zijn transpirerende hersenen. Ze is het.

Wat? Wie? Het is om razend van te worden – Buwalda geeft geen enkele aanwijzing, hij maakt het Sigerius praktisch onmogelijk om deze identificatie te bevestigen, en pas als hij daartoe gelegenheid heeft, begrijp je er iets van. Iets. Buwalda excelleert in vertraging, op een A.F.Th.-achtige manier, door details, door analyse. Hij zegt alles wat je op dat moment moet weten, en hij rekt die categorie op – de fysieke reactie van de rector magnificus, wat doet dat ertoe? Haar make-up, wat moeten we eraan herkennen? -, hij maakt het allemaal veel belangrijker (die cursivering van die laatste zin, gecombineerd met de leegte van die mededeling!) en laat tegelijk iets weg. Maar wat? Dus lees je door, je nieuwsgierigheid krijgt alsmaar urgentere, preciezere en schaamtevollere vorm, ze worden beantwoord, elk detail valt op zijn plaats, maar ze roepen nieuwe vragen op, en Buwalda stoomt voort naar het volgende demasqué. En je kan jezelf niet helpen, je bent niet meer de lezer, maar die man op die foto, je voelt je aangevallen, geconfronteerd met je diepere, duistere ik, je leugenaar, geweldenaar, pornoproducent en -consument. Ja, je weet nog helemaal niets – over jezelf. Je stond al die tijd in je blote lul.

Lees dat boek. Geef die man een prijs.

(Waarin de dolende ridder op een marktplein een gestameld stemadvies uitbrengt en eenmaal afgedropen beseft dat voorlezen had volstaan.)

N.B. Stemmen kan op de Academica Literatuurprijs en de NS Publieksprijs.