Baby 1 (I)

Mijn naam is Baby 1. Ik ben geen baby, maar wel geweest. Nu ben ik dertien. Wat dat precies betekent weet ik niet – de overzieners zeggen het. Het heeft iets met tijd te maken, geloof ik. Ze zeggen dat het eiland rond de zon draait, waardoor er kleine verschillen zijn in de planten en het weer. Ik ben Baby 1 omdat ik de eerste baby was op het eiland. Baby 2 was de tweede&nbsp – hij mag me niet. Baby 3 mag me wel, en ik mag Baby 3, al hou ik er niet van dat hij zo’ n slijmerd is en altijd zo hard lacht. Heel veel baby’ s ken ik niet of nauwelijks, omdat ze bang voor me zijn, of te klein om echt mee te kunnen praten.
Ik ben de oudste, en de jongste, Baby 36, is zeven. Er komen geen baby’ s meer bij. Het enige wat verandert, is dat er soms een overziener verdwijnt en soms een overziener bijkomt. Waar de overzieners heen gaan en vandaan komen weet niemand. Nou ja, de overzieners zelf misschien. Als je ernaar vraagt, geven ze liever geen antwoord, of ze zeggen iets over een andere wereld, die is als de wereld van dromen. Ze zeggen dat er nergens op deze wereld mensen zijn, alleen maar op het eiland. Afgezien van het eiland is alles zee.

Alle baby’ s zijn gelijk, zeggen de overzieners, maar volgens mij is dat niet waar. Ik was de eerste baby en dat maakt me de belangrijkste. Niet dat ik dat graag wil, of zo, maar de anderen laten het me altijd merken. Ze willen mijn mening en ze willen dat ik me bij hun groepjes aansluit. Anderen zeggen juist: daar heb je haar weer, de baas van de wereld. Daardoor voel ik me alleen, en daardoor heb ik ook liever geen mening. Maar hoe? Mijn eigen hoofd praat tegen me, hoe hard ik ook denk: stil nou, hoofd.
Ik ben een meisje en Baby 2 is een jongen. Dus meisjes zijn belangrijker dan jongens. Baby 3 is ook een jongen, dus misschien dat dat wat uitmaakt, maar de eerste baby blijft de eerste baby. Daar kun je verder weinig aan doen.
Ik wou dat ik niet de eerste baby was.

In de badkamer bij de slaapzaal hangt een spiegel. Je mag niet bloot voor de spiegel staan, maar soms doe ik het toch. Het moet snel, want de deur kan niet op slot. Mijn haar is blond en kort en ik ben niet heel groot. Hoekig in plaats van rond, maar steeds een beetje minder. Er groeien haartjes, en ik krijg borsten, net als de overzieners. Ik hoop niet dat ze net zo groot worden als die van hun. Het lijkt me een heel gesjouw en mooi is het ook niet.
Waren de overzieners vroeger ook baby’ s? Waarom hebben ze dan geen nummers, zoals wij, maar letters?
Baby 4 heeft al wel echte borsten, en een paar maanden terug werd ze wakker met bloed in haar bed. Ze krijste als slachtvee, maar sinds de overzieners hebben uitgelegd wat er aan de hand was, loopt ze met haar neus in de lucht. De overzieners hebben met haar gepraat over dingen waarvoor wij te jong zijn, zegt ze, terwijl ze toch echt jonger is dan ik ben. Wat voor dingen? vroeg iemand. Vieze dingen, zei ze. Ze lachte en Baby 2 knikte, alsof hij precies wist waar ze het over had. Sindsdien is ze ook weleens bij zijn groepje.
Nu kijk ik elke ochtend onder mijn deken, bang voor wat daar is.
In de slaapzaal, buiten de deur, hoor ik gestommel. Ik trek snel mijn ondergoed en onderjurk aan, dan mijn uniform. Maar wie er ook in de slaapzaal was, hij of zij is alweer weg. Ik hoor wel vaker mensen die er niet zijn. Ik denk dat ze even op bezoek komen uit de wereld van dromen.

In mijn hoofd is de wereld van dromen donker en stoffig. Buiten het raam klinkt grommen en blaten en heel veel stemmen.

*

Deze zomer schrijft Auke Hulst een feuilleton voor ons, Baby 1. Dit is aflevering I.