Twee gedichten: Hanneke van Eijken

Hanneke van Eijken (1981) is dichter en jurist. Haar debuutbundel Papieren veulens (Uitgeverij Prometheus, 2013) werd genomineerd voor de C. Buddinghprijs 2014 en werd bekroond met onder andere de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2015. Ze stond op menig literair podium en droeg haar gedichten voor in onder meer het Concertgebouw, op de Nacht van de Poëzie en op festivals als Lowlands en De Parade.

Van Eijken is onderzoeker en universitair docent aan de universiteit Utrecht waar zij onderzoek doet naar Europees burgerschap aan de leerstoel Europees recht.

*

Brussel

Hier staan we, lief, net uit
ons ei gekropen met onze vleugels van vloeipapier
onze vingers trekken zich langzaam los, onze benen strekken

lief, op de pleinen valt het stil, we blijven binnen en wachten
achter glazen bakens, achter de vuurtorens van onze stad
de straten liggen als stroken papier, als witregels onder onze voeten

straks zal deze stad weer in beweging komen
we hebben onze vleugels gladgestreken
alsof het katoenen vliegers zijn

buiten is het stil en zacht begint de ochtend
en hier ben ik
achter een baken van licht, voor een stad
die op het punt staat opnieuw te gaan zingen

 

Een kaart zonder kruis

i.

Ooit was ik een leerbewerker
naar men zegt
was ik de beste van de hele stad
’s nachts tikte ik nagels aan
dagen, die steeds korter leken te worden

ik zocht naar de roep
van vogels buiten, spreidde mijn armen
om lijfjes, bouwde voor hen een huis van lucht

ii.

we bakten je lievelingsbrood, maanbrood met gaatjes
we vulden een tas met kleine dingen, we vertrokken
uit onze stad

de grenzen buigen zich als grillige littekens
om ons heen, op onze kaart
zoeken we naar nieuwe gronden

ik weet nog dat het ochtend werd

iii.

ik vertelde je dat de zee zoiets als de hemel was
we zouden zeesterren en vuurvisjes zien
varen tussen de sterrenbeelden
en dat je je hand niet uit de mijne mocht halen

je wees naar zachte plekken in de golven
ik staarde in het oog van de nacht

een vuistje lag als een kiezel in mijn hand

iv.

ik weet nog dat het licht werd
rotsen lagen als stukken breekzeep, als scherven
land in zee en ik zocht je

in de kleine ruimtes tussen de golven, in de diepte
van mijn eigen stem

ik weet precies
hoe mijn lege armen voelen