Een zo goed als droge dag

Voor Revisor 12 (koop dat nummer! Neem een abonnement!) schreef Chris Honingh de reeks ‘Een zo goed als droge dag’. Vandaag kunt u hier de eerste gedichten eruit lezen.

*

I

Ik liep naast je. Je had vlechten. Echte.
Bij het donkere kanaal stond een gemaal
te pompen, het bruisende water spatte
naar alle kanten. Toch klapte je van plezier
in je handen. Ik floot tussen mijn tanden,
in de verte reed een trein over een zwart
viaduct, tot mijn schande zweefde tussen
de sterren mijn gebarende hand. Toen
smolt je schouder in het duister ook je rug
zag ik niet meer. De nacht is een brug
tussen twee dagen. Je ontsnapte me weer.

II

Ik leef in vereniging met mezelf. Zo
groet ik me vaker dan een ander me
groeten kan. Misschien zou mijn eencellige
bestaan wel bijzonder bevallen
als ik op straat niet de doelloosheid
zie, de kannibalen die zelfs de stoeptegels
op zouden eten. We staan met
onze rug naar de beschaving, graaien
in de stront van eerdere generaties en
zeggen dan: de geschiedenis herhaalt
zich! Ja, ammehoela, stelletje blinden.

III

Ik zat in een kamer. Buiten was het nacht
zonder sterren. De stilte werd gratis thuis
gebracht. Ik had met mezelf een verbond
gesloten; mijn moeder was de avond, mijn
vader de hond die piepend voor de haard
lag in een trui die mijn moeder gebreid
had voor als het koud werd. Het journaal
zei dat er in China grond was gevonden
en dat de hiaten in verpleeghuizen dicht
moesten. Mijn ouders vielen meteen na
de koffie in slaap en ik liet de hond uit.

IV

In hogere luchtlagen gaat een ketting ganzen
met de wind in de rug. Ze vliegen langs stapels
wolken, uitrustdraden en vallen als leeuwen op
een grasland neer. Boem, zegt de boer en zet zijn
geweer in de keuken. Alleen in de lucht zitten
deuken. De ganzenleider schakelt in de vierde
versnelling en weg zijn ze weer, steeds hoger
zonder navigatiesysteem, een hecht vogellint.
Weggezogen in een wenkend perspectief, over
een bomenberg op deze zo goed als droge dag.