Deze week gelezen (6): Weil, Kosinski, Hall

Sarah Hall, Jerzy Kosinski, Jirí Weil: de redactie leest twee klassiekers en een verhalenbundel, een mengeling van genres, een prettige voorspelbaarheid en een rode wildernis.

*

Thomas Heerma van Voss: Jirí Weil, Mendelssohn op het dak

De aanprijzing ‘herontdekte klassieker’ heb ik de afgelopen jaren te vaak gehoord, en hoewel er zonder meer heel veel moois te ontdekken viel en nog steeds valt, stoor ik me vaak aan de schreeuwerige toon waarmee zulke uitgaven worden uitgebracht. Alsof er niets mooiers te bedenken was dan het afstoffen van een oud werk. Alsof een ware klassieker op een dag altijd herontdekt moest worden, en niet gewoon in enige luwte kan voortleven, decennialang, zonder volledig vergeten te worden, en dus ook zonder herontdekt te hoeven worden.

Volgens mij is dat het lot geweest van Mendelssohn op het dak, een roman die in 1960 postuum verscheen – de Tsjechische auteur Jirí Weil overleed in 1959 – en die sindsdien internationaal geprezen is. De Nederlandse vertaling van Kees Mercks verscheen pas enkele jaren geleden, bij de uiterst innemende Cossee Century-reeks – misschien denk ik alleen dat deze klassieker niet herontdekt is omdat de reeks kalm, zonder al te veel tromgeroffel op de markt werd gebracht. Een dierbare vriend gaf het boek me op mijn verjaardag, alweer bijna een jaar geleden. Sindsdien nam ik me wekelijks voor eraan te beginnen. Waarom ik dat nu heb gedaan: geen idee. Wat ik wel weet: het was een verstandige keuze.

Want herontdekt of niet, Mendelssohn op het dak lijkt me zo’n zeldzame titel die het predicaat klassieker verdient. Er valt heel veel goeds in de roman te vinden – ik ben nu op tweederde – en ik wil mensen vooral uitnodigen zelf te gaan lezen, omdat Weils uitblinkt in lange, zorgvuldige beschrijvingen van Praag tijdens de Duitse bezetting, zo sfeervol en gedetailleerd dat ik ze hier onmogelijk kort kan samenvatten. Heel af en toe staat hij wel erg lang stil bij historische gebeurtenissen die inmiddels bij veel meer lezers bekend zullen zijn dan toen hij deze roman schreef, bijvoorbeeld over de werking en het bevel van de Endlösung, maar door de afgewogen woordkeuze en de aangename, zelfverzekerde toon houdt hij de aandacht toch steeds moeiteloos vast.

Wat ik het best vind aan deze roman: de mengeling van genres. Mendelssohn op het dak begint vrij droog, bijna slapstickachtig. Het is 1942, Reinhard Heydrich ontdekt tijdens een bezoek aan Praag dat op het dak van het Praagse concertgebouw een standbeeld staat van de componist Mendelssohn. En, jawel, dat is een jood. Het beeld moet verwijderd worden door Julius Schlesinger, alleen blijkt, scène voor scène, dat niemand weet wie van al die figuren op het dak nu werkelijk Mendelssohn is. Schlesinger zelf niet, maar de mensen die hij inschakelt evenmin. Waarom staan er nergens naamplaatjes? Valt het af te leiden uit de neuslengte? Zulk soort vragen hebben een onmiskenbaar komische ondertoon, maar Schlesingers angst wordt steeds invoelbaarder: hij zal er straks op worden afgerekend als Mendelssohns beeld niet verwijderd is, en hij kan Heydrich zelf natuurlijk niet bereiken wegens die heilige chain of command.

Wie schrijft over de Tweede Wereldoorlog, vervalt onvermijdelijk in verhalen of beelden die al bekend zijn, eenvoudigweg omdat er zo onvoorstelbaar veel over het onderwerp geschreven is. Mendelssohn op het dak is ook geen roman die mij een nieuw licht heeft laten schijnen op de oorlog, ik betwijfel ook of dat nog kan, maar nooit eerder las ik een boek over dit onderwerp dat met zo’n beheersing en combinatie van tonen geschreven was. De komische ondertoon maakt het verhaal navrant, de machinale werking van het Derde Rijk komt op een prachtig pijnlijke wijze over, evenals dat absurd uitgevoerde verlangen naar joden-vrije ruimtes, naar ‘hygiëne’. Weil is een meester in het opvoeren van spanning, stukje bij beetje, scène voor scène, tot je niet meer weet waarom je nu zo hoofdschuddend en tegelijk lachend aan het lezen bent: omdat zich voor je een slapstick-achtig tafereel ontvouwt, of omdat de slapstick allang ingeruild is voor werkelijke tragedies.

Mendelssohn op het dak werd uitgegeven door Uitgeverij Cossee, die ook een fragment op de site heeft staan, net als Athenaeum.

Jan van Mersbergen: Jerzy Kosinski, De geverfde vogel

In mijn boekenkastje boven op de overloop naar de slaapkamers van mijn kinderen toe staan de boeken die ik in de buurt wil hebben, die niet in een doos in de opslag kunnen, die ik af en toe van de plank haal om er even een stuk in te lezen, om soms helemaal  te herlezen. Het zijn de boeken die me net die leeservaring gaven die iedere lezer kent: het verrukte en ongelofelijke dat een paar woorden, wat zinnen, een verhaal, groter kunnen worden dan dat boek, de ervaring van werkelijke invoelbaarheid. Een van die boeken is een dikke uitgave van de Bezige Bij die ik twintig jaar geleden kocht met op de cover een portret van Jerzy Kosinski en daarin vier boeken va deze schrijver, als eerste De geverfde vogel – zijn beste boek – en daarnaast nog Aanwezig, Duivelsboom en Cockpit. Aanwezig (Being There) is vooral bekend van de verfilming, de andere twee sluiten meer aan op het voorwoord dat Kosinski bij De geverfde vogel schreef, en met dat voorwoord wil ik beginnen.

Achteraf, staat erboven. Zeventien pagina’s betoog, na het verschijnen van de roman in 1965, vind ik een beetje veel. Vooral omdat de roman al een cursief gedrukte inleiding van twee pagina’s heeft waarin de verteller de situatie duidt: in de oorlog werd hij door zijn ouders naar het platteland gebracht omdat de kans dat hij zou overleven daar groter zou zijn. In het achteraf geschreven voorwoord kaart Kosinski het vervolg aan, na het verschijnen van het boek. De schrijver werd gevolgd door de Russische geheime dienst. Allerlei complotten. Ook legt de schrijver de titel uit: in Oost-Europa werden vogels gevangen en met felle kleuren beschilderd om ze daarna terug te plaatsen bij hun soortgenoten, die de nieuwe gekke felgekleurde vogel verstootten.

Ergens voel je: Kosinski is zelf die jongen uit het boek. Hij is verstoten. Voelt zich verstoten. Hij schreef een boek over een probleem dat hij goed kent, maar is daarna ook geen leven naar dat boek. Naar de complotten. Dat maakt de inleiding erg vervelend, ik sla hem altijd over en heb ooit de neiging gehad hem uit het boek te scheuren.

Maar dan de roman zelf.

De jongen komt in een vreselijk achterlijk bijgelovig gebied terecht dat door Kosinski heel precies en sober weergegeven wordt. Dat is indrukwekkend, en ook biedt die stijl de ruimte voor een verhaal dat leunt op voorspelbaarheid. De jongen wordt in die streek gezien als zigeuner, met zijn donkere haar en donkere ogen. Niemand zal hem helpen, niemand zal aardig tegen hem doen. Gebeurt dat in het vervolg van het boek wel, dan is dat een meevaller. Als lezer hoop je steeds dat de jongen er goed vanaf komt, ook bij herlezing. Een verhaal dat één richting op gaat, precies die richting waar de lezer bang voor is, waarvan je niet wilt dat het gebeuren gaat, en toch gebeurt het. Dat geeft een mooie spanning.

Kosinski vertelt heel helder over het bijgeloof en over vreemde geneeswijzen, allemaal heel aannemelijk. Dat maakt de positie van de jongen niet beter. De mensen daar denken nu eenmaal zo, als die jongen je recht in de ogen kijkt moet je wegkijken en drie keer spugen en hopen dat hij je niet lang genoeg aangekeken heeft om je te beheksen.

De jongen heeft een zogenaamde komeet bij zich; een conservenblik met gaatjes erin aan een touw, waar vuur in brandt. Onmisbaar voor de warmte en om honden en mensen af te schrikken. In die streken waren lucifers schaars, de mensen spleten ze zodat ze ze twee keer konden gebruiken. Kosinski maak een combinatie van het vuur en het bijgeloof, zoals hij in de geverfde vogel heel vaak die link legt om de heikele situatie waarin de jongen zich bevindt en de voorspelbaarheid van de omgeving en de mensen aannemelijk te maken:

‘Vuur, zeiden ze, is geen natuurlijke vriend van de mens. Daarom moet je je aan zijn gedragingen aanpassen. Men geloofde ook dat het delen van vuur met anderen, vooral het lenen ervan, alleen maar onheil opriep. Want wie hier op aarde vuur leent, zou wel eens veroordeeld kunnen worden om het in de hel terug te moeten geven. En het verwijderen van vuur uit een huis kon de koeien beroven van hun melk of hen onvruchtbaar maken. Ook als het vuur tijdens een bevalling uitging kon dat rampzalige gevolgen hebben.’

Ook de beschouwingen van deze zevenjarige jongen zijn mooi. Hij houdt de naïeve kinderlijke verteltrant vol, bijvoorbeeld als hij ziet dat de ogen van een knecht door de molenaar worden uitgestoken met een lepel, en hij vlucht. Steeds voelt hij of zijn ogen er nog zitten, hij is bang dat ze eruit zullen vallen, dat gaat heel gemakkelijk, zag hij. En dan denkt hij:

‘Ik vroeg me af of iemand die zijn ogen had verloren ook zijn herinnering aan alles wat hij had gezien kwijt was. Als dat het geval was zou zo iemand zelfs niet meer in staat zijn in zijn dromen iets te zien. Als dat niet het geval was, als mensen zonder ogen tenminste nog met behulp van hun geheugen konden zien, dan waren ze nog niet zo slecht af. De wereld zag er overal zo’n beetje hetzelfde uit, en ook al verschilden de mensen onderling, net als de dieren en de bomen, na er jarenlang naar gekeken te hebben kon je toch wel tamelijk goed weten hoe ze eruit zagen. Ik leefde pas zeven jaar, maar ik herinnerde me een heleboel dingen. Wanneer ik mijn ogen dichtdeed zag ik een hoop details nog scherp voor me. Wie weet, misschien dat de knecht zonder ogen een totaal nieuwe, boeiender wereld begon te zien.’

Die dromen en gedachten, gekoppeld aan de hachelijke situatie waar de jongen steeds in zit, zijn ijzersterk, veel sterker dan de lange klaagrijke verdediging die Kosinski opvoert als inleiding.

De Bezige Bij heeft De geverfde vogel nog steeds in druk, als midprice.

Daan Stoffelsen: Sarah Hall, De prachtige onverschilligheid

In deze rubriek lezen we veel nieuws, maar we herlezen ook. Herlezen geeft comfort, het bevestigt je in je smaak en voorkeuren, maar je kan met enige afstand ook eenvoudiger zien waarom je iets goed vond. Hieronder kopieer ik mijn bespreking in NRC Handelsblad van juni 2012 van de verhalenbundel van Sarah Hall, een zeer getalenteerd en versatiel schrijver, die elk boek weer verrast met iets totaal anders, en telkens toch weer mooi, onafhankelijk, strijdbaar. De vertaling van Wim Scherpenisse is nog steeds leverbaar, chapeau voor de uitgever, schaf hem aan, deze Week van het Korte Verhaal, zou ik zeggen. Ik herlas het verhaal ‘De bijen’, waarvan de beelden me nog steeds bijblijven. Dit zag ik nu (of paste destijds niet in het stukje voor de krant):

  • De hoofdpersoon is een ‘je’, wat gek genoeg de afstand vergroot.
  • Deze zin (net na die zin die ik in de bespreking hieronder citeerde) laat in kort bestek zien hoe geleidelijk – van verleden naar tegenwoordige tijd, van focus naar uitzoomen, en dan dat sprekende beeld – je iets ontdekt: ‘Je lette op iets op de grond, een onkruidje misschien of een weggewaaid snoeppapiertje, je bukte je om het op te rapen en nu laat je je blik over de aarde gaan en zie je dat de beestjes overal in het rond liggen. Verstarde, op fossielen lijkende dingen.’
  • Het is geen mak verhaal. ‘Je bent gekomen om te vergeten, om verder te komen met je leven. En met deze verhuizing heeft een luguber verborgen deel van jou je huid opengeritst en is naar buiten gestapt. Een rood, cruciaal ding. Je voelde het loskomen.’
  • Dat rood keert terug, net als een zekere wildheid uit het Noord-Engeland waar deze vrouw vandaan komt, maar het is onmogelijk, en dat vind ik erg goed, om het cruciale ding een-op-een te zien met de vos die opeens tussen de dode bijen staat. ‘Je kende vossen tot nu toe alleen uit het noorden. Daar waren ze bleekoranje en schichtig, ze slopen langs wegbermen of als nietige schaduwen over de hei, of ze doken weg voor de jachthonden. Deze vos heeft geen last van verlegenheid, hij zit daar vanzelfsprekend, alsof deze besloten stadstuin van hem is.’ Ze zou die vos wel willen zijn, wild en onbevreesd en vanzelfsprekend, is dat het?
  • De laatste zin: ‘Je kijkt toe terwijl hij de lucht afspiedt. Hij volgt de zware, harsige vlucht van een bij. Hij is een jager in hart en nieren. Hij duikt even in elkaar en springt dan omhoog op zijn achterpoten. Zijn kaken gaan open en klappen dicht, en terwijl hij weer neerkomt schudt hij woest met zijn rode kop.’ Let op ‘harsige vlucht’, en het woest schudden, en stel vast: er is een mysterie opgelost, maar niet dat van deze vrouw.

De verrassingen bij gevestigde belofte Sarah Hall (Cumbria, 1974, vijf boeken, twee Booker Prize-nominaties) zijn telkens andere dan je verwacht. Neem het verhaal ‘Het bureau’ uit haar nieuwe bundel De prachtige onverschilligheid: een vrouw is niet bijzonder gelukkig in haar huwelijk – en ze gaat vreemd. Je las hierover al eerder, bij Sanneke van Hassel of Richard Bausch, en verrassend is de afloop dus niet. Maar het overspel verloopt bij Hall vlekkeloos – de schok is dat een vriendin alles blijkt te weten.

Een andere vrouw is op stel en sprong gevlucht. Hoe? Waarom? Hall onthult iets uit een broeierig schemergebied van seks, geweld en onrecht, maar dit is het echte mysterie: ‘Op een ochtend niet lang nadat je in het nieuwe huis bent getrokken sta je in de tuin en zie je ineens dat de grond bezaaid ligt met insecten. Ze liggen her en der, als donkere vlekken tussen de geelbruine zuidelijke steentjes, met lange poten en dunne vleugels. Tientallen en nog eens tientallen dode bijen.’ Bijen. En dan, pagina’s later, sta je oog in oog met een vos. In hartje Londen hapt hij naar alles wat vliegt. Is dat een oplossing van het mysterie?

Hall wekt de suggestie dat de achtergrond van de bedrogen, beschadigde vrouw ertoe doet, dat die ergens toe leidt – zoals elders in deze bundel desolate landschappen iets betekenisvol dreigends lijken te hebben. En ja, ze geven spanning en diepte aan de verhalen. Maar het gaat haar om iets anders, iets interessanters, en pas in de laatste zinnen ontdek je dat je een heel ander verhaal hebt gelezen. Maar niet elk van die andere verhalen is even interessant. Dat vriendinnen geen geheimen hebben, in ‘Het bureau’, tja. En de ontknoping van ‘Zij vermoord, hij sterfelijk’ heeft iets gekunstelds: stel ruziet, zij loopt weg, langs zee, komt een zwerfhond tegen, bij terugkomst blijkt haar vriend aangevallen te zijn. Door welk dier denkt u? Maar Halls stijl, soepel vertaald door Wim Scherpenisse, overtuigt. Haar afleidingsstrategie is fenomenaal: ‘Het tij was aan het afnemen. Dat wist ze al voordat ze op het strand was. Ze hoorde de zee terugtrekken, het sonore sissen achter in zijn keel.’ De zee als dreigend dier – wat als het straks vloed wordt? Hall bouwt met sterke beelden je verwachtingen op en bestraft ze, telkens weer. En ze maakt waar wat haar reputatie belooft: een bundel voor fijnproevers.

Ambo|Anthos geeft het werk van Sarah Hall uit. Op Athenaeum.nl staat een voorpublicatie, uit het openingsverhaal.