Deze week gelezen: Yanagihara, Cusk

Hanya Yanagihara, Rachel Cusk: de redactie las een grootse roman die vooral vertelt, vertelt, vertelt, en twee kleine romans die op een onpersoonlijke manier observeren. Over hoe we vertellen, en hoe vragen tot verhalen leidt.

*

Jan van Mersbergen: Hanya Yanagihara, Een klein leven

De titel verklapt het eigenlijk al: een boek dat Een klein leven heet moet wel gaan over een heleboel wissewasjes en over een lange periode. Veel pagina’s met kleinigheden. Aan die verwachting beantwoordt de bejubelde roman. Zeer terecht bejubeld trouwens, want Een klein leven van Hanya Yanagihara is een grootse, veelomvattende en goed geschreven roman, maar ook vermoeiend door de omvang en vooral door de manier van vertellen.

Vier vrienden van onduidelijke geaardheid, in New York, met een omslag waarop een man (een foto van Peter Hujar) met een uitdrukking – ogen dichtgeknepen – die het midden houdt tussen pijn en genot, en zinnetjes als ‘Hij was dol op alles wat Jude bakte’, en ‘ben je boos op me?’ lost een andere verwachting in: dit boek bevat eindeloos veel nichtengeklets, dat een sfeerbeeld van deze generatie moet geven. Ook die verwachting wordt ingelost. Een goed getroffen levendig beeld dat aan de andere kant veel lezers kriegelig zal maken, want soms zijn de omgangsvormen erg tuttig en wordt ook dat expliciet beschreven en mis ik een iets steviger omgang tussen deze jongens. Het is aandoenlijk, de pijn van hoofdpersoon Jude wordt goed neergezet en er zijn lezers die het leed van deze jongen goed kunnen voelen, ik probeerde het te voelen maar stoorde me vooral de manier waarop de drie vrienden met Jude’s pijn omgaan. Ze zijn figuranten.

Die jongen snijdt zichzelf, daar zit een heel verhaal achter, en de andere drie weten dat maar zeggen daar niks over. Ik wacht dus op een moment waarop een van de vrienden werkelijk met Jude gaat praten, waarop deze jongen gesteund en zijn leed erkend wordt. Dan leeft voor mij die vriendschap. In ieder geval kan een poging worden ondernomen. Dat gebeurt niet, en dat geeft mij een hopeloos eenzaam gevoel. Misschien is onmacht de bedoeling van deze roman. Dan werkt het goed. Ik vrees eerder dat het eerder gaat om de pijn van Jude die over moet komen dan het gemis aan steun bij de mensen die dichtbij hem staan.

Een klein leven kent zeker wel mooie zinnen en mooie beelden. Sporadisch. Een van die jongens is van IJslands-Deense komaf en groeide op in Wyoming, had een broer die Hemming heette en gehandicapt was:

‘Het enige wat hij miste, afgezien van Hemming, was Wyoming zelf: het volkomen vlakke landschap, de bomen zo diepgroen dat ze blauw leken, en de turfachtige appelgeur en zoete mestlucht van een paard nadat het ’s avonds was geborsteld.’

Yanagihara zet hier een complete Amerikaanse staat neer in kleine beelden. Haar vertelling gaat van zeer groot naar gedetailleerd. Dat is bijzonder. Eigenlijk beschrijft ze de staat Wyoming aan de hand van details, geuren en het borstelen van een paard in de avond. Prachtig. Bovendien is dit persoonlijk en lang vol te houden.

In Een klein leven worden echter personages precies andersom neergezet. Als op pagina 101 ene Felix geïntroduceerd wordt staat er, vanuit een van de jongens (inwisselbaar) gedacht:

‘Hij had medelijden met Felix, die klein en onaantrekkelijk was en de gewoonte had in een van zijn smalle neusgaten te peuteren, met een diep borende wijsvinger, tot hij besefte wat hij deed en hem snel terugtrok en afveegde aan zijn spijkerbroek. Acht maande later had hij nog steeds geen duidelijk beeld van Felix’ leervermogen.’

Dat neuspeuteren geeft een aardig beeld van Felix, echter de tijdssprong over acht maanden en de zeer algemene typering van dezelfde jongen als klein en onaantrekkelijk, maken de vertelling juist groot en onpersoonlijk. Waarom dat medelijden en hoe uit zich dat? Wat is ‘onaantrekkelijk’? Wat is ‘een beeld van iemands leervermogen’? Felix is een kartonnen poppetje. Hij wordt van onbeduidend naar groot neergezet, in de vertelling, en dan voelt de lezer dat rondom deze jongens heel veel figuranten ronddrentelen die allemaal even gauw moeten worden neergezet, op iedere bladzijde weer een nieuwe. En dan mis ik een beschrijving zoals van Wyoming, een staat zes keer groter dan Nederland maar treffend neergezet, heel eigen, en in tegenstelling tot het stilstaande poppetje Felix zit er beweging in het borstelen en wordt de tijd afgebakend tot één avond; geen acht maanden lang een kleine en onaantrekkelijke jongen.
Dit zijn details in de vertelling die heel bepalend zijn voor wat de lezer meekrijgt, en een lezer die meer gevoel meekrijgt over een vierkant stukje Amerika dan over een jongen die weliswaar zijfiguur is maar ook een eigen leven heeft, haakt snel af.

Wat Yanagihara doet: vertellen vertellen vertellen.
Haar typeringen zijn goed en levendig opgeschreven, het blijft echter een lange vertelling waarin bij de meeste beschrijvingen direct duidelijk is hoe het zit. Felix is onaantrekkelijk, Jude heeft medelijden met hem. Een plus een is twee.
In de – zeer positieve – recensies over deze roman komt terug dat de personages maar één eigenschap hebben en sjablonen zijn (Joost de Vries in De Groene Amsterdammer) of dat de successen van de vier jongens bijna ongeloofwaardig zijn en hun onderlinge contact zo grootmoedig en verontschuldigend is dat je er jeuk van krijgt (Auke Hulst in NRC), toch is het algemene oordeel dat je meegaat in het leed. Ik kan zeggen dat ik meega in het leed van deze Jude, ik ga niet mee in de vertelling.
Zo wordt Jude overgeleverd aan de sadistische Caleb: ‘Als hij bij Caleb is voelt hij zich tegelijk menselijker en minder menselijk.’ Weer zo’n algemene beschrijvingen. Helemaal waar, maar ook bedacht en vlak. Ik mis de geur van een pasgeborsteld paard in de avond.
Bladzijden en bladzijden verder: ‘In plaats daarvan gaf hij zijn aangeboren optimisme de ruimte om zijn angsten te versluieren en om iets te zonnigs en vreugdevols van hun relatie te maken.’
Een totaal vertelde analyse van een jongen en zijn relatie, maar ik weet niet hoe dat zonnige en vreugdevolle er in het kleine dagelijkse leven uitziet. Weer een beschrijving van een heel groot leven over een kleine jongen. En weer geen nuance in beelden. Als Yanagihara zou laten zien hoe het ruimte geven aan iemands aangeboren optimisme oogt dan kan ik dat misschien voelen. Nu krijg ik een overdosis aan informatie en een zeer uitgebreide psychologisering, maar ik heb geen idee wat dit met deze jongen doet. Hoe versluiert hij die angsten? Loopt hij dicht langs de gevels? Of denk ik dan te simpel? Kruipt hij weg in zichzelf? Onder een kussen? Ja, ik weet: hij snijdt zichzelf en daar zit een heel intense geschiedenis achter, zeer pijnlijk om te lezen, maar na honderd beschrijvingen die eerder uit een handboek zelfhulp lijken te komen dan dat ze passen bij deze Jude, voel ik eigenlijk alleen maar afstand tot hem. En dat is niet de bedoeling.
Momenteel speelt de toneelversie van Een klein leven, door toneelgroep Amsterdam, in regie van Ivo van Hove en met Ramsey Nasr in de rol van Jude. Ik ben heel benieuwd naar de voorstelling, vooral omdat de eindeloze vertellingen uit het boek op toneel vanzelfsprekend overgeslagen moeten worden en de pijn van de hoofdpersoon en zijn vrienden wel vertaald moet zijn naar beelden, dialogen en handelingen. Een bijzondere uitdaging die gezien de recensies en reacties op de voorstelling goed gelukt is. Dat zegt ook veel over de roman: lezers die zich door deze vertelling laten meesleuren lezen voor de beleving maar deels ook voor het gemak. Je hoeft het niet zelf voor je te zien, alles wordt je keurig meegedeeld, hoe schimmig en pijnlijk ook. Lezers die meer van leeswerk houden, van het vormen van beelden en het leggen van verbanden in je hoofd aan de hand van summier aangereikt materiaal, komen waarschijnlijk beter aan hun trekken in de theaterzalen waar Een klein leven nu furore maakt.

NieuwAmsterdam geeft Een klein leven uit. Op Athenaeum.nl is een fragment te lezen.

Daan Stoffelsen: Rachel Cusk, Contouren & Transit

Er is iets wonderlijk tegenstrijdigs aan het proza van Rachel Cusk: het voelt zeer persoonlijk, autobiografisch aan, en tegelijk zien we amper iets van de auteur, de verteller zelf. Contouren en Transit voelen objectief, observerend, maar ze gaan over zeer intieme dingen, de relaties die we aangaan en verbreken, de verhouding tot geliefden en kinderen – en buren. Er is amper plot, maar de verhalen blijven intrigeren. En nu verschijnt Kudos, als derde deel in een kleine reeks. Wat maakt Cusk zo geweldig?

Er valt wel iets te zeggen over plot: Contouren omvat een week schrijfworkshop in Athene, inclusief vlucht ernaartoe, en heeft als rode draad de gesprekken met de buurman van de ik in het vliegtuig, een oudere Griek met een flinke relatiegeschiedenis achter de rug. Ze spreekt hem en vrienden in Athene vooral over voorbije relaties, maar laat ook haar cursisten aan het woord.
In Transit is de tijdsperiode minder natuurlijk, het gaat over de periode waarin de ik – ze is gescheiden – naar Londen terugverhuist. Ze koopt een slecht huis in een goede buurt, en steekt zich in de schulden voor de verbouwing, die in dit boek de rode draad wordt. De onderburen zijn vreselijk, het huis is ontruimd. Ook in deze roman overheersen andermans verhalen, en nog meer dan in Contouren gaat de telefoon regelmatig – haar zoons logeren bij haar ex, en dat gaat niet perfect. De nasleep van de scheiding (Cusks roman Nasleep moet ik nog lezen) voor de kinderen gaat door, en dat lijkt een bepalend thema te zijn.

Over beide boeken valt heel veel te zeggen, al was het maar omdat ze extreem citeerbaar zijn: mooie observaties, scherpe analyses, vloeiende stijl. Waar Contouren opent in het vliegtuig naar Athene, begint Transit met een e-mail van een astroloog. In de vertaling van Marijke Versluys:

‘De mogelijkheid bestond dat dezelfde computeralgoritmen die deze e-mail hadden gegenereerd ook de astrologe zelf hadden gegenereerd; haar zinnen waren te karaktervol, met een toon die te vaak werd herhaald, en ze was te duidelijk gebaseerd op een mensentype om zelf een mens te zijn. Daardoor kregen haar medegevoel en haar bezorgdheid iets onheilspellends, hoewel ze om diezelfde redenen ook neutraal overkwamen. Een vriend van me, depressief door de nasleep van zijn scheiding, had onlangs bekend dat hij soms tot tranen toe geroerd werd door de bezorgdheid over zijn gezondheid en welzijn die sprak uit de bewoordingen van advertenties en etiketten op levensmiddelen, en door de ingeblikte stemmen in treinen en bussen, die kennelijk bang waren dat hij zijn halte miste. Hij voelde zelfs iets wat aan liefde grensde voor de vrouwenstem die hem, met zoveel meer toewijding dan zijn vrouw dat ooit had gedaan, begeleidde bij het autorijden, zei hij. Er is rijkelijk taal en informatie uit het leven geput, zei hij, en wie weet was de namaakmens substantiëler en relationeler aan het worden dan het origineel, en kreeg je meer tederheid van een machine dan van je medemens.’

Onheilspellend én neutraal, dat kan dus, of zorgzaam en computergestuurd – en Cusks taal zelf is neutraal én geladen, alleen al zo’n formulering als ‘de mogelijkheid bestond’ ontwijkt de ‘ik’ die hier aan het woord is. Ze zoekt de contrasten op (medegevoel kun je ook tegenover onheilspellend zetten), en creëert daarmee en prettige, niet-stellige complexiteit en openheid. En dan die theorie van de depressieve vriend, die is tegelijk rijk en geestig.

Ik ging tellen hoeveel keer Cusk ‘ik’ gebruikt in die eerste pagina’s, en dat is best veel, maar het is een typerend, onpersoonlijk gebruik. Als ze dit schrijft: ‘Ik moest weten dat er zich aan mijn hemel binnenkort een belangrijke transit zou voordoen. Gezien de veranderingen die daaruit konden voortkomen wekte dat inzicht bij haar grote opwinding. Tegen een geringe vergoeding was ze bereid die informatie met me te delen, dan kon ik er mijn voordeel mee doen.’ Dan is die ‘ik’ de ‘u’ uit het astrologische mailtje, en die indirecte rede, inclusief dat ‘vervolgde’, een werkwoord dat ik bij geen andere auteur zo vaak zie terugkomen, geeft een kalme, vloeiende vertaling aan iets wat ongetwijfeld een houterig mailtje was.

Die kalmte klopt ook met de melancholie die de verhalen van Griekse buurmannen, schrijfcursisten, andere schrijvers, exen, Albanese bouwvakkers doorspekt: berustend en beschouwend kijken ze terug op hun fouten. Misschien wel depressief, in de rouw, zoals die vriend van de ik. Dat bepaalt de thematiek ook van de boeken, maar doordat de ik zich actief in het schrijverscircuit begeeft, zegt ze ook dingen over hoe verhalen zich tot mensen verhouden. Hoe herinneringen werken, hoe perspectief vernauwt, hoe tijd slijt.

En dat verhalen de basis zijn, dat vragen het begin is. In Contouren (vertaald door Caroline Meijer en Lette Vos): ‘Voor de tweede maal viel me op dat hij welbewust de moeite nam mij een vraag te stellen, alsof hij zich had aangeleerd om datgene wat hem dreigde te ontglippen terug te halen.’ In Transit: ‘”Ik vind het prettig dat je dat allemaal vraagt,” zei ze, “Maar ik begrijp niet waarom je het wilt weten.”‘ Daarop volgt geen antwoord van de ik, net zoals het gesprek over een nieuwe liefde niets over hem zegt. Maar ik heb een idee: het waarom is een basale humanistische instelling, een interesse in de ander, die al deze personages ménselijk maakt. Niet per se mooi – zeker niet – maar het zijn wel wezens die me raken.

Ik ben hier nog niet over uitgedacht, Cusk is een essay waard, maar Kudos is verschenen en zal het denken voortduwen; ik zal daar binnenkort verslag over doen. (Na Peter Terrin en Sarah Hall en K. Schippers, die nu door mijn handen gaan.)

De Bezige Bij geeft het werk van Rachel Cusk uit. Van Transit bieden ze een fragment op de site; Athenaeum.nl publiceerde voor uit Kudos.