Iduna Paalman bij De Revisor

Twee gedichten: Iduna Paalman

Iduna Paalman, van wie we eerder het minifeuilleton ‘Blitzmädel’ publiceerden, schrijft ook poëzie. Van haar zijn de ‘Twee gedichten’ van deze maand: ‘Altijd welkom’ en ‘Vermommingen’.

*

Altijd welkom

Ze zeggen dat als je een huis hebt gekocht, er een boomgaard omheen hebt geplant, nee
een boomgaard gekocht er een huis omheen geplant, de zee op ruikafstand hebt gelegd
het geheel een naam hebt gegeven, dat je dan kunt spreken van een opgebouwd bestaan.

Daarna begint het vertellen: zet een uitroepteken achter elke zin voor extra bezieling, rol
je op langs de randen van je verhaal voor een huiselijk tafereel. Meer heb je niet nodig.
Stop met werken om het geheel te professionaliseren, nodig mensen uit, luister naar ze,
je bent een gesprek begonnen voor je er erg in hebt.

Dan komt het aanraken: de appels haal je van je land, sommige hebben stootschade, je
brengt ze naar een bedrijf dat er sap van maakt. Wat je weet van betasten: dat het raadzaam
is om voorzichtig te knijpen, als het geknepene terugveert is het goed. Je hebt gelezen over
de Watermelon app, je telefoon ‘hoort’ met een tik op de vrucht of die eetbaar is, dat lijkt
je handig, soms kun je aan de buitenkant niet zien of iets vanbinnen volgroeid is

dit is waar je naar gezocht hebt, zeggen ze. Een aanraking die tegelijk een huisvesting is,
bomen die niet alleen de juiste vruchten, maar ook de zeelucht dragen. Een bordje dat
je langs de weg kunt zetten, een tent die opgezet kan worden in de tuin. Je stuurt me
een bericht: dat ik nu altijd welkom ben.

 

Vermommingen

Zuig een leeggedronken waterflesje vacuüm, zie hoe de hals in de romp verdwijnt
haal je mond weg, draai de dop erop, dit is de nieuwe situatie, zo trekken mijn botten
samen, kraakt mijn nieuwe lichaam
 
als mijn vader zegt dat iemand mager in de kop is bedoelt hij: dom
buurman Ruud is mager in de kop want hij besteedt al zijn tijd aan procederen
tegen bouwen in de boswal. Ik ben ook tegen bouwen in de boswal maar mijn kop
is juist de enige die nog zwaarte draagt: dit is mijn neus, dit zijn mijn ogen, ik kan
ze aanwijzen, er is iets om aan te wijzen

de rest is krimpgebied. Als je huid geen longen bedekt maar in elkaar geperste
pogingen tot peristaltiek, er wel water voorhanden is maar je het absorberen bent verleerd
als niemand meer bij je kan schuilen voor bijvoorbeeld een plots aangebroken
weersverandering of iets in de familiesfeer, omdat juist dat is wat je verloren bent:
een omhulling te zijn, iets dat iemand bij je in bewaring kan geven – waar zou je
het in hemelsnaam moeten laten, alles ligt kromgebogen naar adem te happen

dan ben je nog niet jarig, aldus eveneens mijn vader die er tenminste nog een mening over
heeft, ik vroeg hem hoe je dorst moet uitleggen als je de onderdelen vocht, mond en tong
niet mag gebruiken, je mag het met ‘vloeibaar’ proberen maar let op: daarna hou je
weinig woorden over

hij deed de volgende poging: sommige weeskinderen stelen kleren, klampen zich vast
aan het grondpersoneel, zeggen dat ze hun ouders kwijt zijn, noemen zichzelf Jessica Mayer
omdat identiteit voor honger gaat, voor dorst, zo kan ook de maag zich in de ribbenkast
verstoppen, de slokdarm in de hersenen, vermommingen die je op het blote oog gelooft

tegen Ruud hoorde ik hem over de schutting zeggen: zuig aan een leeg flesje, merk
hoe huls massa wordt, dat is hoe mijn dochter massa kon worden, tegelijkertijd al aan het
verdwijnen is, we meten de fases aan het afglijden van haar accessoires.