Casual jungle summer green fisherman hat

Miek Zwamborn woont sinds de zomer van 2016 op het eiland Mull aan de Schotse westkust waar ze samen met Rutger Emmelkamp aan een observatiepost op het meest zuidwestelijke puntje van het eiland bouwt, uitkijkend over de Atlantische Oceaan. Knockvologan Studies wordt een studieplek zonder muren, ontworpen als een levend archief en richt zich op de ruigte rondom. In ‘Gezonken Moer’ zoekt Zwamborn naar de details in die ruigte. Lees ook aflevering 1.

*

Mijn hoed is al weken zoek; weggewaaid waarschijnlijk nadat ik hem ergens in de tuin naast me neer had gelegd. Stom. Hoeden zijn onmisbaar op Mull. Lopen en werken met een hoed biedt bescherming tegen hagel en regen en garandeert rust voor de oren, want de wind is luid en onstuimig en slaat losse haren als gesels in je gezicht.

De enige manier om op dit eiland aan een nieuwe hoed te komen is of naar de ‘mess’ rijden, de tweedehands winkel in Craignure, wat drie uur reizen betekent, of het internet opgaan en naast het gewenste artikel een leverancier vinden die de bestelling op het eiland wil afleveren. Meestal veroorzaakt dat laatste problemen, maar daarover later meer.

Ik vind na lang zoeken een soortgelijk model: licht, waterdicht in een groen dat niet te veel op zal vallen in het landschap. Een reservehoed komt eerdaags zeker van pas, dus bestel ik er meteen twee. Na een week al arriveert er een zending uit China, zorgvuldig verpakt in zwart papier en dichtgebonden met plakband waar grappige figuren op staan die me aan de poppetjes op prenten van Hiroshige doen denken. Voorzichtig snijd ik de verpakking open. Uit het papier komen welgeteld drie opgevouwen olijfgroene hoeden tevoorschijn met een schouderbrede rand zodat je in de schaduw van je hoed op een snikheet zonovergoten veld kan werken. Ik pas de hoed. De maat is perfect, maar met zo’n rand wordt het niks.
Wanneer ik via de bestelgegevens achter het adres kom van de afzender volgt een cryptische briefwisseling over waarom de hoed niet voldoet ondanks de riante rand. Ik schrijf dat de hoed te veel flappert en spreek af met Sun Jie dat ik twee hoeden terugstuur. Ze vraagt expliciet de derde te houden omdat ze die als cadeau heeft meegestuurd en het afslaan ervan ongeluk betekent.

Met twee hoeden in de originele verpakking rijd ik naar het postkantoor van Bunessan. Het loket bevindt zich in de hoek van het winkeltje van Glen en is niet groter dan een pashokje volgestapeld met dozen. Sìle zit achter het loket en werpt een blik op het etiket. Een beetje beschaamd vraagt ze: China? Het is het eerste pakje ooit dat ze die kant op stuurt. Ze moet in een boek het verzendtarief opzoeken. Er zijn twee opties: per vliegtuig of per schip. ‘Hoe lang doet de zending er per schip over,’ vraag ik. ‘Drie maanden,’ zegt ze terwijl ze een wenkbrauw optrekt. Zo lang kan ik Sun niet laten wachten, hoe charmant ook het beeld van twee zeevarende hoeden me toeschijnt. Weer thuis kijk ik nog eens naar het geschonken hoofddeksel. Misschien kan ik de rand inkorten. Met een schaar knip ik rondom 7,5 centimeter weg. De hoed is eigenlijk best bruikbaar zo. Later op de dag zoom ik de rand om met een biesbandje en ik vervang meteen het stugge koord van de klikstopsluiting. ‘Hold on to your hat,’ roept het weerstation bij windvlagen boven de 50 knopen. Vandaag is het kalm. Met de hoed van Sun op mijn hoofd loop ik naar het strand.