Linne nan Ribheid

Miek Zwamborn woont sinds de zomer van 2016 op het eiland Mull aan de Schotse westkust waar ze samen met Rutger Emmelkamp aan een observatiepost op het meest zuidwestelijke puntje van het eiland bouwt, uitkijkend over de Atlantische Oceaan. Knockvologan Studies wordt een studieplek zonder muren, ontworpen als een levend archief en richt zich op de ruigte rondom. In ‘Gezonken Moer’ zoekt Zwamborn naar de details in die ruigte.

*

Na het doorkruisen van twee kilometer trilveen bereiken Sineag en ik halverwege de ochtend het meer van het eeuwige riet.  Aan de zompige oever steken we onze benen in groene waadbroeken en stropen we de jasmouwen op. In de veel te grote broeken zien we eruit als twee losgetrokken kroppen andijvie.

Sineag staat al verzonken en steekt de spade diep in het inktzwarte water. De steel verdwijnt tot aan het handvat onder het oppervlak. Mijn langzame groene voeten zakken weg in oerveen. Er komen bellen omhoog en een geur, nee… scent stijgt op. Geen smell. Smell is een werkwoord.

Sineag helpt het gereedschap. Zo lijkt het. Haar arm wordt spade nummer twee. Ze heeft een wortel vast, sjort de rizoom los en trekt tot ze struikelt. Ik pak haar vast aan de bretellen van haar pak en doe ook een poging de wortels te pakken te krijgen. Verderop langs de rand van het meer hebben we eerder deze maand de aanzetten van de bladeren van witte waterlelies gezien. Nabij de plek waar toen talloze huiden van kikkers lagen, leeggepikt door de blauwe reigers, hijst Sineag de eerste wortelstok omhoog van haast een meter lengte. We steken de spades dieper in het water en slingeren de wortels op de kant. Daar laten we ze even uitlekken. Als we zelf weer aan land staan, tellen we twaalf wortelslierten die ternauwernood plek in de twee meegebrachte vuilniszakken hebben.

Te zwaar beladen keren we terug. Het beekspringen gaat moeizaam. We worden gehinderd door het gewicht aan waterige wortels dat we op onze ruggen meetorsen en vallen allebei een paar keer achterover. We hijsen elkaar hoofdschuddend overeind. Met ieder een tas van de Tesco als knapzak bungelend aan de spade over onze schouder volgen we de hertenwissels tussen de gagel en heide door. Zie ons aankomen – de veldleeuwerik zingt hoog boven ons – alsof we het vaker doen, geen enkele moeite, het begin van het seizoen, de lente naakt.

Over twee dagen wordt het druk in onze vijver. Volgens de buurman die schapenfokker is gaan de kikkers hier overmorgen hun eitjes leggen. Dat doen ze al sinds hij het zich kan heugen op 14 februari. Vorig jaar vonden we inderdaad het eerste stipte dril op de voorspelde dag en hoewel het meeste bevroor, kwam er na een paar weken toch leven in de in gelei gevangen kommaatjes.

De vijver achterin de tuin is nog jong. Het is verbazingwekkend hoe snel de dieren het nieuwe water vonden. Soms met fatale afloop zoals voor een haas en een egel die erin verdronken. We hadden er niet bij stil gestaan dat we misschien wel een doorgaande route uitwisten met het graven van de poel. Een van de eerste bewoners was de bloedrode heidelibel. Vastgeklonken aan een mannetje dat stijf rechtop haar zat, vloog ze een paar rondjes rondom de vijver alsof ze de wateromtrek mat. Daarna boog ze haar achterlijfje en plakte met kleine schokjes langs de bladranden van de waterplanten een voor een haar nakomelingen.