Deze week gelezen: Martens, Peeters

Lidewij Martens, Koen Peeters: de redactie las een goed verzorgde politiethriller, en authentieke roman over een schrijver en een schilder in Oostende.

*

Jan van Mersbergen: Lidewij Martens, Steigereiland

‘Ben jij weleens nodig?’ vraagt de hoofdpersoon van Steigereiland aan een vervelende collega bij de politie. Soms kom je zinnetjes tegen in boeken die in één klap alle verhoudingen neerzetten. Dit is zo’n zinnetje. Lidewij Martens sluit er een passage mee af waarin hoofdpersoon Lin haar politiewerk even moest verlaten om bij haar woonbotengemeenschap de reddende engel te spelen, of zoals de het zelf noemt: wijkagent. Niet alle collega’s zijn daar blij mee, toch kent Lin de verhoudingen en weet ze wat belangrijk is, en soms botsen daardoor belangen. Die collega, een man, is misschien een prima politieman, in sociaal opzicht schort het er nog wel eens aan. Dat zit allemaal in die ene vraag. Weinig vertellen, veel zeggen. Dat maakt deze thriller sterk.

Aan de andere kant wordt er soms ook veel verteld, over veel bijfiguren en hun achtergronden. Martens heeft geschreven voor tv-series (Baantjer, Mees Cees, Intensive care, Flikken Maastricht), en in deze thriller merk ik dat ze graag overzicht biedt. Dit is Lins werkplek, deze collega’s lopen er rond, dit zijn hun verhalen. Bij de woonbotengemeenschap hetzelfde idee. Alsof ik in één oogopslag volledig helder moet hebben waar we zijn en wat de verhoudingen zijn.

Lin staat steeds centraal, om haar heen familie, buren, buurmeisje, collega’s, die allemaal zo hun verhaal hebben. Er is een dramatisch zwemongeluk geweest met ene Fem, waar Lin in haar jeugd op moest letten, er speelde iets met haar huidige chef, haar zus zat een tijdje in Thailand en is nu weer terug, Lin is gescheiden van een lieve man die nog in een van de woonboten woont, bij haar eerste duikles ging er al bijna iets mis… Martens volgt in de tegenwoordige tijd consequent Lin en schotelt via Lin om beurten de bijfiguren en gebeurtenissen uit het verleden voor, in een derde persoonsverteller. Een van de drama’s centraal stellen, zegt de redacteur in me. De tv-kijker echter zal alle uitgezette lijntjes goed kunnen volgen. Inmiddels ben ik redelijk op de hoogte van wat een thrillerlezer wil: duiding, helderheid, informatie. In die zin klopt deze vertelling volledig, want de dosering tussen de achtergronden en het verhaal in het nu is soepel en iedere locatie krijgt body. Het inkleuren van het woonbotenbuurtje aan de hand van de bewoners werkt goed.

Voor mij persoonlijk zijn de opsommende passages in de verleden tijd, bijvoorbeeld over de zus die als kind al door het huis zwierf zoals ze ook over de wereld zwierf of over hoe woonbootbewoner Jorkos pizza’s verkoopt, te veel en overbodig, ze leiden af van de vermissing van het vijftienjarige zwemmaatje van Lin. Martens stuurt die zijweggetjes naar het verleden, ik vraag me steeds af of haar hoofdpersoon ook op die manier de dag doorkomt. Volgens mij is die vermissing prioriteit.

Als ik analyseer, dan denk ik: sommige stukken zijn wat veel. Maar als ik rustig verder lees leef ik wel degelijk met Lin mee. Dat is dus vakkundig gedaan: dit boek is er voor lezers.
En dan lees ik verder en stuit ik weer op zo’n klein zinnetje dat de spanning opvoert en de verhoudingen tussen de personages, die allemaal volledig beschreven lijken, weer een klein duwtje geeft. Lin gaat aan een zaak met cocaïne en een stoel werken en tegen haar chef Yvonne zegt ze eventjes terloops: ‘Nina is weer terug uit Thailand.’ Dat is geraffineerd. Waarom moet die chef dat weten? Wat speelde er dan tussen die twee? Kortom: een prikje van de schrijver om het verhaal op te stuwen en om de lezer te laten lezen.

Wat verder opvalt: als Martens details geeft van Lins handelen dan blijkt de dosering heel goed te werken. Voorbeeld: Lin morst melk, drinkt eerst wat en veegt dan de vloer schoon. Die volgorde vertelt mij op een beeldende manier iets over Lin, haar karakter en haar gemoed op dat moment. Ik weet niet of ze altijd zo is, de spanning zit hem in de volgorde.
Spanning schuilt in thrillers ook in het geven en achterhouden van informatie. De lezer legt verbanden. Als in hoofdstuk 1 de zus uit Thailand terug is en in hoofdstuk 2 even gemeld wordt dat de stoel die gevonden is met cocaïne erin uit Thailand of omgeving komt, dan denkt de lezer: Die zus! Verder gaat er niemand in die eerste hoofdstukken mee aan de haal, dus de lezer twijfelt ook. Heb ik het goed? Zijn de uitgezette lijntjes geen zijspoor? Het moet haast wel. Ook dat is slim gedaan en zet aan tot verder lezen.
Dat deed ik met plezier, dat verder lezen. Nu is het een politiethriller, met onderzoek, speurwerk, zoals gezegd veel personages, en alles wordt netjes uiteen gezet. Thrillers moet je beoordelen op het verhaal, op de spanning, op de manier waarop je in het verhaal gezogen wordt, op de hunkering naar het slot wanneer je erachter komt hoe het allemaal in elkaar zit. Dat is in Steigereiland goed verzorgd, ik ga voor de zinnetjes die me iets doen.

‘In Toms auto heerst de gespannen stilte van mensen die elkaar niet goed genoeg kennen om samen te zwijgen.’

Het speuren is leuk, de heftige wendingen, zoals het verhaal van wat er met Sabine gebeurd is, de rol voor kunst in dit verhaal en de achtergrond van de zus, ontvouwen zich wel, het boek heeft een prettig rustig tempo en de spanning is niet overspannen – iets wat ik fijn vind aan thrillers. Nergens is Steigereiland dik aangezet, eerder kabbelend, zoals zoetwater tegen een steigertje. Dat is de grootste verdienste van deze thriller.

Steigereiland is verschenen bij HarperCollins. Daar staat ook een digitaal inkijkexemplaar.

Daan Stoffelsen: Koen Peeters, Kamer in Oostende

Ik las de nieuwe roman van Koen Peeters, wiens De mensengenezer ik eerder prees, en waar jij, Jan, grote moeite mee had. Ik weet niet of dit boek je gaat overtuigen. Ik denk dat de hamvraag voor jou en mij al direct in het begin (fragment op Athenaeum.nl) gesteld wordt: ‘Wat is echt, wat is verkeerd of geacteerd? Wat is mooi, wat overdreven? En wat is goed, zodat het ons kan beschermen tegen de levensstormen?’

Ik vind deze roman heel echt, het is ook zo sterk op de werkelijkheid gebaseerd dat je met evenveel recht een non-fictieprijs eraan zou kunnen geven. Een schrijver bezoekt Oostende regelmatig, om uit te waaien. Hij kijkt om zich heen, staart naar de zee, hoeft niets. ‘Ik, ik heb alle tijd. Ik, ik wacht nergens op.’ Zo overkomt hem ook dat hij een vriend voor het leven ontmoet, de schilder Koen Broucke, met wie hij mensen bezoekt die over het oude Oostende kunnen vertellen, over Snoek en Claus, Spilliaert en Ensor, maar ook de nederiger zielen. En hij gaat op zoek naar de gebouwen waar ze leefden, die bijna allemaal neergehaald zijn en vervangen door nieuwbouw.

Een onderzoek, noemen ze het. Ze ontwikkelen een interviewmethode. Maar er is geen doel, geen vraagstelling, alleen een gulzigheid, een nieuwsgierigheid, een prettige richtingsloosheid – en een hartverwarmend ongecompliceerde vertrouwdheid.

Dus is er ook geen plot, tenminste, als je de kleine verhalen van alle grote en kleine levenskunstenaars in de kuststad niet zo beschouwt. Twee mannen komen telkens in Oostende. Ze spreken mensen. Aan het einde van het boek gaat de een elders wonen, en de ander koopt een appartement in de stad. Maar ondertussen hebben ze een beeld geschept van een stad, van de mens, van hoe de nabijheid van de zee je helpt – of niet. Peeters creëert een sfeer, een indruk van de complexiteit van de menselijke psychologie en de kunst die daaruit voortkomt.

Dat hoeft niet ingewikkeld te zijn, alleen is het niet erg expliciet (zoals deze mannen elkaar goed genoeg kennen om te zwijgen dus). In dat eerste hoofdstuk schrijft Peeters:

‘Het is nog steeds ochtend. Na mijn werfbezoek loop ik naar de dijk om uit te waaien. Ik loop langs de zee op het harde zand. O, wat hou ik van deze stad met haar zilverige ochtenden.’

Die laatste zin is poëtisch, misschien té, een soort overdreven lyriek. Het zijn ook niet mijn favoriete passages: hoe ‘echt’ een verzuchting ook is, je bent er niet bij. (Of, zoals de zee, een personage in dit boek, verderop zegt: ‘Je moet niet te poëtisch doen over mij, schrijvertje.’) Natuurlijk maakt een mens wel eens zo’n verzuchting, en zilverig is wel meer dan grijs, het is beweeglijker, en de klank is beter. Het klinkt ook positiever dan grijs, toch?

Maar het heeft iets van een gestileerd schrijverschap: kijk, zo doet een echte auteur. Geen echt mens. Dat verandert voor mij heel erg als Peeters en Broucke een duo gaan vormen. De dialogen zijn geestig, luchtig:

‘”Ook goed gezien van Friedrich,’ vindt Broucke.
“Nietzsche? Friedrich Nietzsche?”
“Nee, de romantische schilder Caspar David Friedrich. Over kunstenaars spreken wij toch altijd met de achternaam?”
Ik knik. Wij geven elkaar altijd gelijk.
“De schilder Friedrich zet altijd een toeschouwertje voor het landschap. Daardoor wordt het grootser, mystieker. Trouwens, lees jij Nietzsche?”
“Nee, ik vond dat gewoon op Wikipedia.”‘

Wikipedia! Bij Peeters voel je je niet té dom, en toch kom je dichter bij zijn schilders en schrijvers te staan. Omdat je – als hij niet iets verzucht – naast hem staat. Ergens merkt hij op over zijn poëtica, Friedrich is niet ver weg: ‘Dat is het. Ik kijk ook graag mee over de schouders.’ Meekijken, en daardoor de sfeer vatten. Meer dan De mensengenezer is dit een boek dat een stad tastbaar maakt waar ik nooit geweest ben (ik denk Scheveningen, en dan met de Belgische vernieuwingsdrang en melancholie). Dat vind ik heel knap, geestverruimend bijna.

Kijk, soms maakt Peeters het ingewikkelder – een oh, een och, een zilverig – maar meestal is het simpelweg een vriendschap die iets gemeenschappelijks nodig heeft. En omdat dat gemeenschappelijke zo breed, divers en abstract is, ontstaat een beeld van de werkelijkheid als iets complex, zonder dat het ingewikkeld wordt. Literatuur is bedoeld om te lezen, een schrijver moet de lezer tegemoet komen (letterlijk bijna, je mag over zijn schouder meekijken), en dus moet je daar geen woorden in de weg laten staan. Maar je hoeft ook weer niet op woorden te bezuinigen, zo kaal is het leven ook niet. Ja, op een eenvoudige manier het ingewikkeldste laten zien of suggereren, dat lijkt me het hoogste.

De Bezige Bij gaf Kamer in Oostende uit. Op Athenaeum.nl staat dus een fragment.