Annie Proulx, Maartje Wortel en Bregje Hofstede in Geïl, en Filosofie Magazine: de redactie van De Revisor las fysiek proza, voelende en voorbereidende verhalen en denkers over het lichaam.

Deze week gelezen: Annie Proulx, Geïl en Filosofie Magazine

Annie Proulx, Maartje Wortel en Bregje Hofstede in Geïl, en Filosofie Magazine: de redactie las fysiek proza, voelende en voorbereidende verhalen en denkers over het lichaam.

*

Daan Stoffelsen: Geïl en Filosofie Magazine

Uiteindelijk bereidde ik geen welkomstwoord voor voor de presentatie van #24, ‘Huid’, waarin we, zoals we de auteurs schreven, het fysieke schrijven wilden onderzoeken. We wilden het hoofd uit, literatuur voelen, maar toen we alle bijdragen binnen hadden, zagen we dat de opdracht veel breder opgevat was: we onderzoeken nu het fysieke, schrijven fysieke literatuur, en literatuur waarin het fysieke een cruciale rol speelt. Zelf hadden we bovendien al gemerkt dat je overal ‘huid’ ziet (en daarna ‘de oversteek’, ons volgende thema), en ook dat je de kwaliteit uiteindelijk toch met je hoofd beoordeelt.

En zo is elk nummer, ook al hebben het thematisch nog zó ingekaderd, een verrassing. Ook voor ons.

Dat had ik maandag kunnen zeggen. Maf genoeg werd ik ook die avond weer verrast, want als een verhaal voorgelezen wordt, hoor je andere dingen. Er vielen me andere dingen op aan Ivo Victoria’s verhaal, en Daan Borrels essay, dat ik in vele redactierondes doodgeredigeerd heb alvorens het als deze brief aan Stella Bergsma reïncarneerde, bracht me plotseling in verlegenheid. Hadden we het nu opeens over masturbatie?

*

Vorige week ontdekte ik dat ons nummer, dat over het lichaam gaat, maar ook over masturbatie (een antwoord op Daans brief staat nu online), menstruatie, zelfmutilatie (online), discriminatie (deels online), aantrekkingskracht en kunstenaarschap, in goed gezelschap is van andere tijdschriften. Geïl wordt deze week gelanceerd, een vrolijk oversekst blaadje op initiatief van Mick Johan, die ook de illustraties maakte (‘you can’t spell geïllustreerd without Geïl’), met bijdragen van onder anderen Maartje Wortel, Alma Mathijsen, Pepijn Lanen, Elfie Tromp, Mick Johan zelf, Marten Mantel, Bregje Hofstede en Heere Heeresma (een oud, maar nog steeds sterk verhaal, facsimile gepubliceerd). Absurdisme en doelgerichte seks overheersen, afgewisseld met Johans geestige beeld.

Wortels openingsverhaal is sterk, een beetje ruw, maar ook met een goed verhaal over de aanloop: de verteller en haar minnares ontmoeten elkaar in de file.

‘Ik was onderweg naar zee. En zij naar huis. We stonden ongeveer twintig minuten in de file naast elkaar stil. En dan keken we naar elkaar. Als in: echt kijken. Ik wist nooit wat mensen daarmee bedoelden. Ik bedoel, je kijkt toch altijd echt? Maar nu zij en ik elkaar zo in de ogen keken dacht ik: echt kijken betekent simpelweg niet wegkijken.’

Simpele, doeltreffende zinnen, die door die overweging over ‘echt kijken’ even de druk afhalen van de geilheid van de vertelster. Ook in Geïl wordt er overigens vooral met elkaar gesekst, weinig zelfbeminning, Daan, sorry.

Wel geeft Bregje Hofstede nog een mooi voorbeeld van echt kijken, naar hoe de vagina voelt. Haar mannelijke verteller zegt:

‘Soms had ik het gevoel dat ik, ook al was het steeds met haar, telkens een ander neukte, niet alleen omdat ze veranderde als mens, maar ook gewoon vanwege haar kut die even veelvormig was als haar stemming. Soms drukte het zachte vel van haar schaamlippen zich in piepkleine blokjes door het raster van het kantwerk van haar favoriete string, vingertjes rond de tralies, grijpgraag, reikend. Soms moest ik diezelfde huid met moeite tevoorschijn lokken uit een grote zwarte slip. Of neem schaamhaar waar ik mijn vingertoppen over liet glijden, en dat nu eens de vorm had van krulletjes, nat nog van de douche, en dan weer stug was en in pieken overeind stond als het een dag lang opgesloten had – pet-haar.’

Dat raster van het kantwerk van haar favoriete string is me iets te langdradig, maar de opsomming van beelden – als voorbereiding op een date – is goed gevonden, een pleidooi voor voelen en het verschil voelen. En voor voorbereiding, voor verhaal, want hoe goed of slecht geschreven de bijdragen aan dit tijdschrift ook, seks heeft een verhaal nodig.

*

Aan het andere eind van het spectrum zit Filosofie Magazine, waar het hoofd overheerst. Ik lees het vooral voor de interviews. Aldo Houterman, auteur van Wij zijn ons lichaam, zegt bijvoorbeeld: ‘In mijn boek laat ik zien dat onze huid niet louter een omhulsel is zoals een handschoen, maar ons juist met de wereld in contact brengt. Onze huid is eigenlijk ons eerste zintuig of eerste brein, en is veel subtieler en fijnzinniger dan vaak gedacht wordt.’ En hij haalt Michel Serres aan: ‘Turners trainen volgens Serres hun ziel door zichzelf eromheen te buigten; hoogspringers gooien zich boven hun ziel uit.’ Mooie taal!

Het essay van Leon Heuts, over fitnessidealen, is me iets te stijf en rommelig, maar wijst me er wel op dat de ethische politiek van de afgelopen jaren, van euthanasie, donorregistratie en babysterftebeperking, over het lichaam gaat – en niet over de geest. Daar denk ik over door, en over Jenny Slatmans (Vreemd lichaam. Over medisch ingrijpen en persoonlijke identiteit) twijfel over hoe om te gaan met onduidelijke ziektebeelden. Interessant en relevant.

Plus naast de onvermijdelijke Descartes mooie leestips: Merleau-Ponty, Serres dus en de alomgeprezen Caroline Criado Perez. Misschien is 2020 een jaar voor (iets meer) filosofie naast de literatuur.

Jan van Mersbergen: Annie Proulx, ‘55 mijl naar de benzinepomp’

Ik las maar weer eens het verhaal ‘55 mijl naar de benzinepomp’ voor, van Annie Proulx. Het was bij de presentatie van de nieuwe Revisor. Ik weet niet eens meer hoe vaak ik dat verhaal aangestipt heb, gebruikt in workshops, voorgelezen bij avonden, presentaties.
Nog steeds verandert het verhaal. In het begin vertelt Proulx over een mevrouw genaamd Croom, die steeds verandert naarmate de tijd verstrijkt en ik het verhaal vaker gelezen heb. Nu verruilt ze de zaag voor een beitel en een hamer. Eerder ontdekte ze de lichamen van meisjes op de zolder van haar man, die trouwens ook steeds verandert, want eerst was dat een vreselijk enge psycho en nu is hij een lichtvoetige danser, dat staat ook in het verhaal.
Hoe is dat mogelijk?
Dat twee personages in een verhaal van amper één bladzijde toch steeds groter worden, vervormen, veranderen?
En dat vervangen van die zaag? Ze heeft dus eerst gezaagd, en nu gaat ze beitelen. De eerste zin van het tweede deel van het verhaal is: ‘Mevrouw Croom die op het dak een gat in de zolder zaagt.’ Als je op het dak zit kun je niet zomaar beginnen met zagen, je moet een beginnetje hebben, en dat maak je met een beitel.
Ik ga dit verhaal nog voor het einde van het jaar nog een keer lezen, op een onbewaakt moment, misschien op de wc, en dan zal het weer anders zijn. De beste literatuur heeft dat in zich: het is als een veelvormige kameleon.

‘55 mijl naar de benzinepomp’ is opgenomen in Brokeback Mountain en andere verhalen, dat door De Geus uitgegeven is.