Baby 1 (V)

Baby 12 is er zeker van dat de overzieners iets te verbergen hebben. Waarom hebben ze anders eigen kamers, waar we nooit mogen komen, terwijl zij altijd bij ons binnen kunnen lopen? We zitten op de geheime plek en kijken naar het glinsterding. De randen zijn scherp – hij heeft zich er aan gesneden. Dat het bloedt maakt hem niks uit. Hij steekt zijn vinger in zijn mond en drinkt het bloed op. Het regent al de hele dag. Daarom hebben we onze hoofden onder de kraag van onze jassen verstopt.
‘Weet je nog van dat schrift dat ik had?’ zegt hij. ‘Dat schrift dat ze hebben ingepikt? En nu dat dit.’ Hij schudt zijn hoofd.
Soms denk ik weleens dat Baby 12 zichzelf bijzonder vindt. Niemand is bijzonder.&nbsp
En toch, soms denk ik dat hij gelijk heeft.

Een meter of tien van het huis staat een boom. Baby 12 wil in die boom klimmen – dan kan hij misschien door een raam naar binnen kijken en de overzieners bespioneren. Ik vraag me af of je van die afstand echt iets kan zien. En al kan je iets zien, zij kunnen jou dan ook zien, en daar komen problemen van. Maar dat laatste zeg ik niet.
‘Hoe wil je dat doen? De laagste takken hangen te hoog.’
‘Daarom moet je me tillen.’
‘Ik?’
‘Je bent best lang. En ik weeg niks.’
Dat klopt. Baby 12 eet te weinig, omdat hij bijna alles vies vindt. De overzieners denken dat hij doet alsof. We zijn allemaal hetzelfde gebouwd, dus hoe kan je dan zoveel dingen vies vinden? Maar ik vind sommige dingen ook vies. Andijvie en melk vooral. Hoe meer de overzieners zeggen, hoe minder ik ze geloof.
‘Ben je niet bang dat je straf krijgt?’ vraag ik dan toch.
Hij haalt zijn schouders op.
‘Of dat ik straf krijg?’
Hij kijkt verbaasd. ‘Maar jij bent Baby 1. Nooit niet dat jij straf krijgt.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Onmogelijk.’

Dus besluiten we die avond naar buiten te glippen in de schemer. Dan is de kans kleiner dat we gesnapt worden. En misschien kun je ook meer zien als de overzieners hun olielampen al aan hebben gedaan.
Het eten is op en de kleinste baby’ s zijn hun tanden aan het poetsen om naar bed te gaan. De oudere baby’ s mogen in de klas nog oefenen met schrijven en rekenen, of ze mogen werken in de tuin. Als ze maar voor het donker binnen zijn. Het regent nog steeds, dus sowieso wil iedereen liever binnen zijn. Maar wij trekken onze laarzen aan, en onze regenjassen. Als niemand het doet, zeg ik, doen wij het wel. Baby 4 knikt en heeft veel pret om haar geheime gedachten. Baby 2 slijpt met een mes zijn potlood.
Het valt niet mee Baby 12 op te tillen in de regen. Hem op mijn schouders laten zitten lukt nog wel, maar zijn laarzen slippen als hij ze op mijn schouders zet om te staan. Hij valt bijna, en ik val ook bijna. Hij trekt aan mijn haar en dat doet pijn. Dan heeft hij eindelijk een tak vast. Hij hijst zichzelf op de eerste tak en kan nu bij de anderen, die dichter bij elkaar zijn. Ik kijk om me heen en ben plots erg bang. Het wordt veel sneller donker dan ik dacht.
Na een tijdje fluisterroep ik naar boven. Dat hij op moet passen. En of hij al iets ziet.
‘Er hangen plaatjes aan de muur,’ zegt hij.
‘H&egrave ?’
‘Zoals in het Boek van Gelijkheid. Maar dan van mensen.’
‘Overzieners of baby’ s?
‘Ik weet het niet,’ zegt hij. ‘Ze zien er heel anders uit. Ik ga kijken of ik nog wat hoger kan.’
‘En de overzieners? Zie je hen ook?’
Ik hoor geritsel in de boom, dan een roep en gekraak. Baby 12 valt vlakbij me op de grond, als een zak meel. Hij kermt en ik weet niet wat ik moet doen. Zijn been ziet eruit alsof hij een extra knie heeft gekregen. Ik buk half, om hem aan te raken, maar dat durf ik niet. Mijn hart bonst als een gek. ‘Ga weg,’ zegt hij. Dan kermt hij nog wat meer.
Ik zet het op een rennen – ik weet niet eens waarheen. Bij het huis gaat een deur open. Licht spoelt over het gras.

*

Deze zomer schrijft Auke Hulst een feuilleton voor De Revisor: Baby 1. Dit is aflevering V.