Deze week gelezen: Irma Maria Achten, Herman Van Goethem

Irma Maria Achten, Herman Van Goethem: de redactie las een debuut met een dwingende verhaallijn en een oorspronkelijke vertelstem en overtuigende, aangrijpende non-fictie over Antwerpen in de oorlog.

*

Jan van Mersbergen: Irma Maria Achten, Augustus

Augustus, het debuut van Irma Maria Achten, begint overdonderend met een erg slim opgebouwde actiescène waarin David, een jongen van zestien, een charismatische mooie Chileense vrouw ontmoet die veel ouder is dan hij. Nou ja, ontmoeten, het is een ongeluk.

David wil een record vestigen hoe lang hij zijn adem in kan houden. Hij zit aan de vijf minuten, zijn streven is zes. Bij een van zijn duikpogingen treft hij een auto aan in het water. Er zitten twee mensen in, waaronder Marcè, de Chileense vrouw. Mede dankzij David worden ze gered. De ouders van David kennen het stel van het kunstprogramma dat de man van Mercè presenteerde en waar de vrouw op een gegeven moment in opdook. Om de heldendaad van David te eren organiseren ze een etentje: David en Mercè vinden elkaar. In een volgende scène gaat David zwemmen. Mercè kijkt toe. Ze is erg bang want ze denkt dat hij verdronken is. Ze durft echter niet het water in te gaan. Achten schetst in hoog tempo de gebeurtenissen, vanuit de jongen. Mooie beschrijvingen die passen bij zijn leeftijd – zijn kader, logische opeenvolging van gebeurtenissen en een constante spanning omdat David direct verliefd is en de lezer ook direct weet dat die liefde onmogelijk is.

In deze perfecte eerste hoofdstukjes bewijst Achten dat je een verteller in hoog tempo handelingen kan laten terughalen die een verhaal vormen waarbij de lezer volledig meeleeft met de hoofdpersoon, die jongen. Dat is wat ik zoek in een roman: een dwingende verhaallijn, een interessant vertrekpunt, een helder vervolg en personages die in elkaar verstrengeld komen te zitten. Achten gebruikt alle literaire middelen, behalve het gebruikelijke en vandaag de dag zeer gewaardeerde lyrische twijfelachtige gepieker. Ze laat David niet tobben en nadenken. Alles wordt opgezet in actie. David is dol op die Chileense vrouw, en de lezer weet direct: dit gaat spannend worden.

Dan neemt na een bladzijden of veertig tekst opeens Mercè het woord.
Dat wordt niet aangekondigd. Dat hoeft ook niet, maar het is even zoeken: de stijl is anders, de man van Mercè heet opeens JW en ze heeft Nederlands geleerd aan de hand van de liedjes van Annie M.G. Schmidt. Dat moet die vrouw zijn. Ook zij vertelt wat er gebeurd is vanuit haar gezichtspunt, in de tegenwoordige tijd. Twee verschillen dus: andere verteller, andere tijd. Maar wat wel hetzelfde is: een herhaling van scènes. Het insmeren van haar rug door David, met zonnebrand, dat heb ik net allemaal gelezen.
Ik vind die vrouw ook interessant en spannend, maar niet zo dat ik dit boek twee keer wil lezen. Waarom het stokje niet doorgeven en de tijd voort laten razen, net als de emoties, zoals David dat voor elkaar kreeg? En waarom niet die eerste scène, in de auto die verdrinkt, niet vanuit haar beschreven? Dan was de afwisseling meteen duidelijk. Ik had er wat moeite mee, vooral na dat ijzersterke begin met die mooie verteller, die ik wil blijven volgen.

Dat gebeurt later wel, bijvoorbeeld als David vertelt dat Mercè naar Corsica zal gaan en als zij weer aan het woord komt ze samen met haar man op Corsica is. Wat er ook gebeurt: de scènes worden groter en de tragiek groeit ook, want David en Mercè komen dichter bij elkaar maar dat kan natuurlijk niet goed gaan.
Bijzonder goed gedaan: de lichte verwijzingen naar de tijd waarin de roman speelt. Dat is zeker dertig jaar geleden, misschien veertig, en alleen op te maken uit de context. Muziek, Thatcher, een dictator in Chili die net weggejaagd is.

Het nadeel van twee vertellers die verliefd op elkaar zijn: ook hun beleving herhaalt zich. Ze kunnen allebei aan niets anders denken dan aan elkaar. Dat maakt het proza benauwend en in zichzelf gekeerd, heel anders dan die eerste scènes, en bovendien voel je je als lezer een gluurder die meekijkt maar dat eigenlijk niet mag.
Neemt niet weg dat Augustus een erg sterke roman is. Debuutprijzen gegarandeerd, al weet je het tegenwoordig met literaire jury’s nooit. Misschien wordt ook aan debuten die overdreven declamerende schmierende stijl die de Bookspotprijs domineerde gevraagd, met sleetse vergelijkingen en uitroepen die beginnen met ‘O…’

Achten bouwt rustig verder aan haar koppel. Die stem van David beviel me zo goed. Die is heel anders dan de oudere bewuste Chileense vrouw, die meer afstand neemt in wat ze vertelt, alsof ze erboven zweeft. Dat doet ze ook. David vertelt niet dat regent, hij beschrijft de ‘massieve loodgrijze wol boven de stad’, en daarna: ‘Er viel een vracht water uit.’ Dat is een vertelstem die me direct zonder omwegen of overdreven metaforen en aanstellerij laat zien wat er uit die wolk komt, en toch is het kleurrijk en beeldend. Mooi, dat deze taal bij Van Oorschot nog uitgegeven wordt, een uitgeverij die overigens niet vies is van een potje ouderwets gezwemel en romantisch geklaag. Dit is anders, dit is meesterlijk, dit is mijn taal.
Even later perst Achten er nog een beeld uit: ‘Het haar als een badmuts om haar gezicht.’ Dat is een ogenschijnlijke simpele constatering, maar ook deze woorden van David zijn zonder drama of zelfgenoegzaamheid, alleen een beschrijving, want het regent nog steeds en die arme Chileense is drijfnat, en toch is de beschrijving precies, is badmuts het juiste woord en ligt het haar om haar gezicht, en niet erop of ertegenaan. Precies, eenvoudig, overdrachtelijk. In weinig debuten kom je dit tegen.

Het samenzijn wordt uitgebouwd, en die stukjes met gesprekken en soms passages over Chili zeggen me niet zo veel, het is precies wat ik verwacht bij een roman met al op de flap ‘mysterieuze Chileense vrouw’. Dat moet dus wel aan bod komen. Ik vind de combinatie mysterieus en Chileens voor lezers ongepast, vanuit David begrijp ik het heel goed, zij is zijn mysterie en ze komt toevallig uit Chili. Ze had overal vandaan kunnen komen.

Wat ik me afvraag aan het einde van deel één: Davids oefenen om zo lang mogelijk je adem in te kunnen houden, om zo lang mogelijk onder water te kunnen blijven, komt dat op een of andere manier nog terug in deze roman? Of was het alleen de start? Het was niet alleen een vraag, ik hoopte dat het een rol ging spelen in het verhaal. Natuurlijk verklap ik niet of Achtens roman mijn vraag beantwoordde, maar als de twee werkelijk één bladzijde na mijn vraag in Griekenland aan zee in een huisje zitten begint het me te dagen.
Een ander ding met deze twee vertellers is dat wanneer de Chileense vrouw vertelt over haar land, in een lange passage, die letterlijk wordt herhaald door David. Dat wreekt zich. In het betoog laat Mercè ook nog haar moeder aan het woord. Dat is dubbele afstand. Let op: een jongen vertelt dat zijn oudere Chileense minnares vertelt over vroeger toen haar moeder vertelde dat ze ‘in lastige omstandigheden verkeerde’. Het verhaal is aandoenlijk, de dubbele aanhalingstekens verraden de afstand. De ik-verteller die juist zo goed in vorm was, verdwijnt. Achten doet dat nog een keer, als de moeder van David lange zinnen zegt na de dood van de vader van David. De lezer heeft die informatie nodig, maar waarom duwt Achten de verteller naar de achtergrond?

Als Davids vader overleden is probeert hij dichter bij die man te komen. Dat werkt bijzonder goed. Hij wilde zijn vader aanraken, hij wilde hem kussen. David blijft de verteller, het gevoel ligt bij hem. Dat zijn de beste stukken van Augustus. Na verloop van tijd wordt de roman schokkeriger, worden er tijdsprongen gemaakt en alsof het niks is verschillende landen en steden aangedaan (Griekenland, Rome, Cambridge, de woestijn in Chili), dat geeft de personages iets van luxe en ongebondenheid maar ook gebrek aan basis, en ontwikkelt vooral Mercè zich tot een personage dat ik het liefst zou schrappen.
Als ze tegen David zegt: ‘Bedenk goed, alles wat naar geluk ruikt, ruikt naar jou, al het andere naar mij,’ dan is de toon bedacht en afstandelijk, hautain bijna, destructief, zielig. De geur van geluk. Het is een type gedachte en redenatie die bij schrijfopleidingen populair is: grootste literatuur willen schrijven en op de proppen komen met een verfromfraaide zintuiglijke zin, uitgesproken in een dialoog, zonder dat degene die dit hoort de kans krijgt weg te vluchten. Het zijn zinnetjes die bedoeld zijn het drama aan te zwengelen, maar die mij doen verlangen naar de stem van die jongen. Zo wordt Augustus een gesleten boek.
Griekenland wordt even diffuus als het leven van David en Mercè, als ze getrouwd zijn, de tijd vliegt. ‘Naar eigen zeggen was Goethe in zijn lange leven maar twee weken gelukkig.’ De personages slepen zich door de dag en het gemis van bezigheid, werk, interesse en andere vastigheid wordt zo gekmakend dat ze Goethe er bij pakken. Dromen, hotels, gepieker, misschien kon deze roman geen andere kant opgaan. Een zwangerschap biedt geen uitkomst, dat verhoogt de stress. De lezer voelt: deze mensen moeten weer uit elkaar getrokken worden. Liefde, het einde van liefde.

Mercè wordt gek en neemt nog een laatste keer het woord, een paar bladzijden. Aan het einde van die passage gebruikt Achten een beeld: dit personage heeft ‘een hoofd dat leegloopt als een band’. Mooi beeld, maar een vertelster opvoeren die tegelijk ook leegloopt als een band is een minder goed idee.
Dus her en der zwabbert het perspectief en door de opbouw glijdt het verhaal af en tegelijk waaiert de roman uit. Het begint met een samenkomst van twee mensen op een gecentreerde plek en dan gaan ze de wereld over en groeien ze juist uit elkaar, dat is de opbouw. Een omgekeerde volgorde, was dat een optie geweest? Deze vervreemdende mensen naar elkaar toe laten groeien, terug in de tijd. Een ouwe truc die deze roman wellicht een hoopvollere opbouw zou geven.
Mijn gemopper heeft te maken met de vrouw, die steeds maffer wordt, een gekte die ik genoeg gezien heb en waar ik liefst gauw doorheen blader. Komt ook door Chili, dat land is vast interessant maar niet als een sympathieke jonge Hollandse verteller daar rondgeleid wordt door die irritante vrouw die ruimte nodig heeft, die in een geestelijk proces zit.
Ga lekker naar huis, David, denk ik dan. Ik gun hem rust.

Dus neem mijn kritiek voor lief en lees zelf dit bijzondere debuut, want dergelijke vertelstemmen heeft de Nederlandse literatuur echt hard nodig.

Van Oorschot gaf Augustus uit.

Daan Stoffelsen: Herman Van Goethem, 1942

De interessantste boeken zijn de mengboeken. Ja, er zijn geweldige monomane boeken, introvert en gedreven die klotsen over de paginamarges en het gemoed bezwaren of bevrijden ver na de laatste pagina. Ze komen het hoofd of de kamer niet uit. Romans. Dichtbundels. Essays. Ze dwingen je je tot de personages te verhouden. Je wordt verliefd op ze, of snakt naar een andere stem, of naar één stem, maar ondertussen krijg je de vinger niet op wat je dwars zit.
Die boeken uit één stuk zijn voor mij bij uitstek literair. De meeste literaire non-fictie moet het van andere kwaliteiten hebben, maar de beste is verhalend, brengt mensen tot leven, schuurt en klaagt aan.

Alleen De Groene Amsterdammer schreef er vooralsnog over, en uitgesproken positief, maar Herman Van Goethems 1942. Het jaar van de stilte doet dat. Van Goethem is inmiddels rector van de Antwerpse universiteit, maar was ook adviseur van Jeroen Olyslaegers bij het schrijven van diens prijswinnende roman Wil.
Eerst de keuze van het onderwerp. 1942 was het jaar van de grootste razzia’s in Antwerpen, maar ook het jaar dat de oorlogskansen veranderden: Duitsland was nog aan de winnende kant, een compromisvrede was nog een optie. De Belgische overheden van hoog tot laag hielden zich op de vlakte, en collaboreerden waar nodig, en vaak (bewijst Van Goethem) zelfs een stuk meer dan noodzakelijk. Eind 1942 leek het toch mogelijk dat Nazi-Duitsland verslagen kon worden, en koos de Belgische regering in ballingschap, en ook veel lokale overheden toch partij voor de geallieerden.

Die spanning en ontwikkeling laat zich het best zien bij de laagste overheden. Van Goethem spitte politiearchieven door, vond twee dagboeken van Antwerpenaren, interviewde overlevenden en zocht de achtergronden van de slachtoffers op. Hij noteert dag voor dag wat er gebeurt in Antwerpen, en maakt de geschiedenis concreet en persoonlijk. Het weer. Een diefstal. Een nieuwe maatregel van de bezetter.

Maandag 1 juni 1942

Ook in België wordt de Jodenster ingevoerd. Het Verordnungsblatt publiceert een verordening die in België de Joden vanaf de leeftijd van zes jaar verplicht de zespuntige gele ster te dragen. […] Max Gevers [een van de dagboekschrijvers – DS] pent zijn verontwaardiging neer. Deze publieke vernedering zal veel protest uitlokken. De Jood krijgt een gelaat. […] In Café Blum in de Vestingstraat valt Feldgendarm Sander binnen terwijl er om geld wordt gekaart. Sander zondert acht Joden af en pakt hun identiteitskaarten af. Hij eist 50.000 frank, onmiddellijk te betalen. […] De Joodse Raad zal Sander aanklagen bij de Feldkommandantur.

Sander wordt ter verantwoording geroepen voor buitensporig geweld. Een zelfmoord. In de joodse zesde wijk worden er meer ‘zwarte’ agenten geplaatst. Het bevel voor medewerking aan een razzia.

‘De opgevorderde agenten komen druppelsgewijs aan en weldra kan de razzia beginnen. Het is volle maan en broeierig heet. Dit wordt de langste nacht van het jaar.

In Berchem drijft de politie 250 Joden samen in de school aan de Heilig Hartstraat. Alle officieren en inspecteurs werken mee.’

Het wordt van kwaad tot erger, tot de meeste joodse migranten weggevoerd zijn (de Belgische joden zouden pas in 1943 volgen). Dan keren de oorlogskansen, en bekeren ook agenten die meewerkten aan de razzia’s zich tot de ‘witten’. Uiteindelijk zullen hun daden uit 1942 vergeten worden, en worden zij als helden herdenkt – en niet de weggevoerde joden. Van Goethem maakt dat pijnlijk duidelijk.

Dat is dus de mengvorm. ‘Is dit een roman,’ vraagt Van Goethem zit op pagina 59 plots af. ‘De dagboekvorm [sleept] me mee, als in een draaikolk, gelokt door sirenen uit een ver verleden. Elke auteur heeft taal en tekst als tegenstrever, maar in dit boek neemt ook de vorm bezit van mij. Door de tegenwoordige tijd verlies ik mijn greep op het genre. Het legt zich op aan mij. Alsof dat nog niet genoeg is, kom ik in de documenten veel bekenden van mijn ouders en grootouders tegen.’
Het is geen roman. Het is geen fictie. Maar er is een grote betrokkenheid – Van Goethems grootouders waren diep-zwart, maar de portretfoto’s van de slachtoffers (en hun sterfdata of vluchtroutes achterin), mooie mensen, echte mensen, wekken grote empathie op. Er ontstaat een gemankeerd, complex verhaal, dat voert van het alledaagse (‘Vandaag sneeuwt het opnieuw.’) naar het allergruwelijkste (‘Samuel Gelman, zesenveertig jaar, wordt met zijn vrouw en twee kinderen naar de vrachtwagens in de Lentestraat gedreven en zakt daar plots in elkaar. Hij ligt op de grond en lijkt wel dood te zijn. Er zijn Duitsers die de man schoppen geven.’), van rustig samenleven naar de rust van een kerkhof. Er zijn personages. Er zijn essayistische beschouwingen. De stijl past: korte, kale zinnen onderstrepen het drama, heel af en toe een lichte dramatische toets (‘Dit wordt de langste nacht van het jaar.’), en verder sober, feitelijk.

En er is die aanklacht. Veel agenten móésten, maar de burgemeester koos ervoor om weg te kijken, en vooral: na de oorlog werd het zwartste van 1942 ‘vergeten’. 1942. Het jaar van de stilte corrigeert dat, brengt de geschiedenis tot leven. In de tegenwoordige tijd, stap voor stap, met alle vrijheid die het materiaal biedt, is dit een actueel en literair boek dat raakt en naijlt.

Cossee gaf samen met Polis 1942 uit.