Deze week gelezen: Kessels, Meijer, Vann

Marie Kessels, Eva Meijer, David Vann: de redactie las een mooie roman, overtuigende non-fictie en herlas een nagenoeg perfect kort verhaal.

*

Jan van Mersbergen: David Vann, Legende van een zelfmoord

Ik herlees het centrale langste verhaal van Legende van een zelfmoord, van David Vann. Sukkwan Island heet het. De eerste keer dat ik het las was de schok groot, aan het einde van het eerste deel. Het tweede deel, zeker nog 75 bladzijden, is een verschrikkelijke afrekening met zijn vader, James Edwin Vann die zelfmoord pleegde. Het boek is aan de vader opgedragen en hij maakt zijn eigen vader ik dit verhaal met de grond gelijk door de rol van zijn eigen vader aan te maken, als jongen.

Ik lees het verhaal voor de derde keer. Er vallen nu weer andere dingen op. Kleine zinnetjes. ‘Ik word hier een beetje moedeloos van,’ verzucht de vader aan het begin van hun overlevingsavontuur op een verlaten eiland voor de kust van Alaska. Dat is steeds het gevoel. Onbeholpenheid, eenzaamheid, verwrongen contact tussen vader en zoon. De vader huilt ’s nachts zachtjes en die jongen hoort dat en denkt: ‘Ik hoor dit niet te horen.’ De volgende dag weet hij: ik moet hier niet op terugkomen.

Als de jongen gaat vissen en flink wat verse zalm vangt voelt hij de euforie die de natuur en overleven in de natuur bieden kan. Als een beer hun hut leegrooft en als een arend een klein gevangen visje steelt voelt hij zich een onbeduidende sukkelaar, een rol die de mens in zo’n afgelegen gebied waar de natuur altijd dominanter is, goed past.

Een van de beste verhalen die ik ken. Ik lees het heel rustig. Laatst in de kroeg sprak ik een van de stamgasten over dit verhaal. Hij is documentairemaker en begrijpt heel goed de intensiteit van dit verhaal. Het is geweldig om zo’n goed verhaal gelezen te hebben en mensen tegen te komen die de kern van dit verhaal ook kennen, een andere kern dan mijn kern, maar toch.

Thomas Heerma van Voss: Eva Meijer, De soldaat was een dolfijn (2017, Cossee)

Om de een of andere reden ervoer ik enige weerzin om De soldaat was een dolfijn te gaan lezen. Misschien omdat ik vreesde dat Eva Meijer, ondanks alle lof die ze kreeg en krijgt, al te fel een punt wilde maken en haar essay drammerig zou zijn. Misschien kwam het door de terloopse samenvattingen die ik al van het boek had gekregen: dat Meijer pleit voor politieke inmenging van dieren, wat zowel bij sommigen die me over dit boek vertelden als bij mij wat vreemde, Alfred Jodukus Kwak-achtige visioenen opleverde: katten in de rechtszaal, eenden in het parlement. Aangespoord door het dierennummer van De Groene Amsterdammer en enthousiasme van mijn vriendin besloot ik het echter toch te lezen – gelukkig, want het is een van de beste essays die ik in tijden heb gelezen. En die vooringenomen, voorspelbare houding die ik hierboven beschreef is juist, zo onderbouwt Meijer overtuigend, een van de dingen die er al eeuwen misgaan als men over het over dieren heeft.

‘Het is niet genoeg om over dieren te denken, want dan is het weer een kwestie van mensen die voor andere dieren bepalen hoe de wereld in elkaar zit.’ Dat woord ‘andere’, daar begint het mee: mensen hebben zichzelf de afgelopen eeuwen ten onrechte aangeleerd dat ze fundamenteel verschillen van dieren. En dat ze dus recht hebben de wereld in te richten zoals zij, wij zelf willen. Maar waar komt dat recht in vredesnaam vandaan?

In dit honderd pagina’s tellende essay gaat Meijer (1980) stapsgewijs en overtuigend in tegen het antropocentrische denken dat onze wereld heeft vormgegeven en nog steeds vormgeeft. De menselijke taal geldt nog altijd als hoogste manier van communiceren, de rationele, witte man geldt nog steeds als toppunt van menselijkheid, terwijl mensen ook voornamelijk worden voortgedreven door instinct. En in essentie gewoon dieren zijn die min of meer toevallig ooit de macht hebben gegrepen. De boodschap van Meijer: wij mensen moeten – zonder onze hardnekkige menselijke maatstaven te gebruiken – hoog nodig meer luisteren naar ‘niet-menselijke dieren’, of die zich in hun gedrag al zo vaak verzetten tegen de status quo.

In theorie klinkt het vreemd, bijna hippieachtig: luisteren naar dieren, of het nu wormen of katten of dolfijnen zijn hen eventueel zaken als een pensioensopbouw geven. Maar opvallend overtuigend onderbouwt Meijer haar stellingen. Ze haalt wetenschappers aan die zich eerder over de materie hebben gebogen, parafraseert, nuanceert, verdedigt, illustreert, valt aan, en haar heftige betrokkenheid bij de zaak is continu voelbaar. Soms gaat ze daardoor wat ver in haar verlangens en gedetailleerdheid, er is bijvoorbeeld een gedeelte over de ´politieke interactie met wormen’ en mogelijk schrikken zulke zinnen welwillend publiek af. Maar dat zou onterecht zijn; Meijers retorische kracht is namelijk zeldzaam groot. Nergens wordt ze klagerig of larmoyant, en de conclusie waar het essay in uitmondt is zowel gewaagd als concreet: geef dieren (indirect) politieke inspraak.

Nog steeds worden niet-menselijke dieren massaal omgebracht en weggedrukt, nog steeds worden veruit de meeste situaties en relaties beoordeeld en ingevuld vanuit menselijk perspectief. Meijer laat in De soldaat was een dolfijn niet alleen zien wat daar niet aan deugt, ze beschrijft ook werkelijk hoe het anders kan. Beter. Een essay dat zo veel mogelijk mensen moeten lezen.

Daan Stoffelsen: Marie Kessels, Veldheer Banner

Dit is een raar boek – maar dat is ook een aanbeveling. Marie Kessels schetst in Veldheer Banner het portret van de ziekte van Parkinson, of althans van een parkinsonpatiënt, filosoof Saul Banner, vriend en minnaar van fotografe Dana Stromberg. Raar, want we leren hem kennen tot in het ritme van zijn stappen, de veranderende kleur van zijn huid, zijn stiltes, zijn verrukking, zijn agressie, zijn eet- en slaapgewoonten, zijn seksuele voorkeuren, zijn taal. Maar we komen nooit dichtbij.

Saul is een memorabel figuur en met zijn op afroep aanreizende vriendin Dana heeft hij geweldige dialogen, geestig, halsstarrig, ieder voor zich heel eigen. Saul is ook irritant, hij oreert, is regelmatig oninteressant omdat hij noodzakelijkerwijs zó op zichzelf gericht is, maar dat onderstreept juist zijn levensechtheid en je gelooft dankzij Dana dat hij toch aantrekkelijk en interessant is.

Plus: er zijn passages waarin Dana de parkinsoncartoonist Marty Bee (die ook voor de bizarre omslag-illustratie tekende) loofde, of een parkinsonpodcaster, of waarin ze een lotgenotenbijeenkomst beschrijft. Daar denk ik: wat een geweldig essay!

Maar het rare is dus: als roman lukt het niet. Door niet voor een ik- maar een derde persoonsperspectief te kiezen, door de wat kunstmatige toon van de sprekers, door de vele bijvoeglijk naamwoorden en bijwoorden, door Dana’s duiden tussen de dialogen door, door de herinnering en niet het nu, en door Kessels’ diffuse behandeling van deze bijzondere liefdesgeschiedenis houd je afstand tot Saul en tot het verhaal. Nooit voelde ik me echt betrokken bij Saul Banner.

Diffuus? Ja. Marie Kessels lijkt eerder thematisch dan chronologisch te vertellen (de seks wordt pas later uitgebreid uit de doeken gedaan), herinneringen zijn nu eens recenter dan weer een stuk ouder, en je blijft tasten naar de ware aard van de relatie – kameraadschappelijk, liefdevol, fetisjistisch-seksueel – en het verloop – hoe lang is dit nu goed gegaan?

Maar klopt dat niet juist, dat je probeert te reiken naar de kern, naar de ziel van de zieke en zijn ziekte, en het slaagt niet – is dat niet júíst parkinson?

Of hij zei, op de nuchter-constaterende toon van hen die de verbijstering voorbij zijn: Weet je dat ik de laatste weken lichtjaren van mezelf en van de realiteit ben afgedwaald, Daan? Daarmee gaf hij heel beeldend uitdrukking aan dat onwerkelijke, onwezenlijke dat hij over zich kon hebben. Iets onstoffelijks en ontastbaars, iets waar ik zo buiten stond dat ik soms blij was om mijn ademhaling te voelen en de warme tranen die achter mijn ogen prikten.

Een fascinerend, raar boek.