Deze week gelezen: Olivier Guez, Guido Snel

Guido Snel, Olivier Guez: de redactie las twee overwegend historische romans: een roman die belangrijke vragen stelt en in een onorthodoxe vorm beantwoordt, en een erg vol boek met hoog tempo dat vooral levendig en invoelbaar is, en vooral bewijst dat de roman als vertelvorm veel krachtiger is dan welke non-fictie dan ook.

*

Daan Stoffelsen: Guido Snel, De mirreberg

Deze week was ik bij de Das Mag-leesclub met Valeria Luiselli over haar roman Archief van verloren kinderen. Ik schreef er op Revisor.nl al eerder over, en op Athenaeum.nl. Ze zei daar flink wat interessante dingen, maar één ding dat ze zei, over namen, en één ding dat Jan vorige week benoemde in zijn bespreking van de nieuwe Niña Weijers, de tegenstelling tussen vertellen en experimenteren, lijkt me relevant bij het lezen van Guido Snels De mirreberg.

De 44 leden van die leesclub was net gevraagd voor welk personage ze de meeste sympathie voelden, toen iemand vroeg waarom Luiselli de moeder, vader, zoon en dochter geen namen had gegeven. Dat was heel bewust, vertelde de schrijfster, omdat namen de vertelling onnodig verzwaren, als een insect in een kurk gespeld. Dat geldt zeker in de Verenigde Staten, waar ‘markers of identity’ je begrenzen, verlammen: wit, zwart, latino, socialist, mormoons. Stel dat ze bijvoorbeeld Spaanse namen hadden gehad, dan was de roman heel anders gelezen. Maar ze zei ook: ‘For me as a reader, names create a distance.’ Je kunt je minder makkelijk identificeren met die personages.

*

Nu had ik op deze plek vorige week beloofd ook over Niña Weijers roman Kamers antikamers te schrijven, als aanvulling, misschien zelfs als nuancering bij Jans bespreking. Dat heb ik eigenlijk al bij mijn andere broodheer, Athenaeum, gedaan. Maar Luiselli’s opmerkingen zijn wel toe te passen op de twee boeken van vorige week. Weijers vermijdt namen zoveel mogelijk, Van Mersbergen kiest wel voor namen, en laat zijn vertelster filosoferen over hoe die het lekkerst klinken. Wanda Reisel voert, in haar roman Adam, naast het titelpersonage ook een Lili op, en dat geeft een joodse lading aan een verhaal dat uitstekend beantwoordt aan Jans opsomming van traditionele literaire elementen: ‘Fictieve personages, een conflict, een onmogelijk verlangen, tegenslagen, uiteindelijke berusting, een afwikkeling.’

*

In Guido Snels De mirreberg is het weer anders. In de twee historische delen van het boek krijgt de achternaam de voorkeur – Auerbach (Duits), Piri (Turks) -, in het moderne deel de voornamen. Dat derde deel is ook intiemer, persoonlijker én analytischer, waar de andere twee delen verhalender zijn. Of daar zo hard over nagedacht is als Luiselli deed voorkomen bij haar boek, dat weet ik niet, maar het past telkens bij een andere sfeer. Laten we doorgaan naar de gebeurtenissen.

De mirreberg, een internationale, Europese roman, bewijst dat plot en experiment best samen kunnen gaan. Snel voert drie verhalen op rond een triptiek uit de de school van Bosch, Christus in het voorgeborchte. Hij opent met de geschiedenis van Auerbach, een kunsthistoricus die, ontkomen aan de Holocaust maar beroofd van een geliefde, in dienst van de geallieerden geroofde kunst terugzoekt. Een tragische man, die zich vastbijt in een fatale liefde, de diefstal van dat triptiek en een omstreden academische interpretatie daarvan (op het schilderij zou de mirreberg staan, een gnostisch begrip). Detective-achtig, lekkere novelle, ook wel hard-boiled geschreven – je kunt ervan proeven op Athenaeum.nl.

‘Hij trekt in het zog van de troepen naar het noorden. In Gent is het Lam Gods verdwenen, in Brugge de Madonna met kind. Hij schrijft Susan ten slotte dat de kans steeds geringer is dat hij met kerst thuis zal zijn, het is per slot van rekening al september. Oktober. November. Hij schrijft het woord thuis, home, en hij voelt zich bezwaard, een leugenaar zelfs. Hij zou het nooit tegenover haar toegeven, hij zou het zelfs nooit aan haar kunnen uitleggen, maar zijn Heim is niet waar zijn home is. Fremd bin ich eingezogen, fremd zieh’ ich wieder aus. Craig keerde lijkbleek terug uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk en schreef dezelfde avond nog aan Sally dat hij er met kerst niet zou zijn, dat hij had gezworen pas terug te keren als de Madonna terecht was. En als we je Madonna niet vinden, vroeg Auerbach. Craig antwoordde kalm: dan gaan we nooit meer naar huis, we’ll never go home.’

Gekker en interessanter wordt het tweede deel, waarin kapitein Piri Reis, in dienst van de sultan, langs de kusten van het Middellandse Zeegebied reist en stuit op een pelgrim, op weg naar de mirreberg – die toevallig geweldig kan tekenen. En dat komt van pas, want Piri moet de kusten in kaart brengen. Het is het begin van een bizarre reis met veel koortsige dromen, sekseverwisselingen en bosschiaanse scènes, waarbij een schilderij wordt gemaakt dat verdacht veel lijkt op het middenpaneel van bovengenoemde triptiek. Sprookjesachtig, sensueel, spannend, verrassend: Jan van Aken op een trip.

‘Beleefd sloeg hij het hoofdgerecht af. Het was het zwarte dier, met de lange snavel en de lange nek en de onhandige mensenbenen in de vorm van de Romeinse letter x. Reinhold brulde verheugd, brak een van de poten af en hield die voor aan Armida, die gretig haar sneeuwwitte tanden in het gitzwarte vlees zette.
Vergiste Piri zich, of opende de snavel van het dode wezen zich toen het in de losse poot werd gebeten? En hoorde hij, hoe zacht ook, een schrille kreet?’

Het derde deel moet natuurlijk alles bij elkaar brengen, en of dat gelukt is, weet ik niet. Of De mirreberg een boek is, met andere woorden, veeleer dan drie losse novelles. We zijn in het nu van de dochter van de kunsthistoricus, zelf kunstenares. Ze beheert in naam zijn erfenis, een verzameling tekeningen van zijn in Dachau omgekomen geliefde, die wereldberoemd geworden is. Ze veracht ze, ze beschouwt ze als kitsch.

‘Bestaat er zoiets als Holocaustkunst?
Ze vraagt het nogal plompverloren. Hij kijkt haar aan.
Er is kunst, en er is de Holocaust. Soms vallen die samen, zegt hij.
En het werk van Carlo Strozzi vindt u kunst?
Hij kijkt haar geamuseerd aan.
Het is kunst, zonder enige twijfel. Het is obsessief. Er is grote toewijding. De stijl is negentiende-eeuws. Maakt dat uit? Ieder die de tekeningen ziet, is onder de indruk. Wat telt is het verhaal.
Ik heb ze nooit integraal gezien.
Ze flapt het eruit. De eerlijkheid is te wijten aan de warme thee, het warme jasje, de innemende persoon.’

Misschien zijn we in dit derde deel, terzijde, nog het dichtst bij Niña Weijers’ debuutproject: de vraag wat kunst is, in welke context, hoe die zich tot het leven verhoudt. En als je de romans van Rob van Essen en Ilja Leonard Pfeijffer ernaast zet, kun je een diepgravende leesclub over kunst en literatuur organiseren.

Maar de context, het leven, dat doet er wel toe. Snel laat dat zien, en voor wie Jans overtuiging deelt dat Weijers de gebeurtenissen, het verhaal, al die traditionele elementen te veel verwaarloost, is zijn roman misschien de synthese tussen het opwerpen van vragen en het vertellen van verhalen. Snels vragen zijn dan bijvoorbeeld hoe je te verhouden tot het grote Europa van de Middeleeuwen en het gekrompen Europa van de de Holocaust, tot de schoonheid en de verschrikking, tot de kunst en de weergave, tot echt, nep en geroofd, tot liefde en seks. Misschien wel: wat is het ware? De drievoudige structuur van de roman is zijn experiment, waarbinnen wel degelijk gebeurtenissen, conflicten, verhalen tot wasdom komen en fictieve personages in andere situaties dezelfde vragen beantwoorden. En de antwoorden? Die vinden we in de verhalen.

Dit is een enorme open deur, maar je moet het af en toe wat laten waaien. Ik merk dat ik evenzeer snak naar die vragen als naar die verhalen – maar het meest nog naar de boeken waar ze samengaan, en ja, om mijn eerdere vraag te beantwoorden: De mirreberg is zo’n boek.

De Arbeiderspers gaf De mirreberg uit.

Jan van Mersbergen: Olivier Guez, De verdwijning van Josef Mengele

Bibliotheken vol dikke boeken over de Tweede Wereldoorlog kunnen opgedoekt worden sinds het verschijnen van De verdwijning van Josef Mengele (vertaling Geertrui Marks, Saskia Taggenbrock en Martine Woudt), een roman (er staat nadrukkelijk ‘roman’ op het omslag en de flaptekst verraadt een ‘intrigerend spel tussen feit en fictie’) die wederom bewijst dat deze vertelvorm veel krachtiger is dan welke non-fictie dan ook.

Het verhaal is bekend, of eigenlijk: de naam Mengele is bekend. Zijn bijnaam is bekend: de engel des doods. Ook is bekend dat hij arts was in Auschwitz, dat hij allerlei experimenten uitvoerde met tweelingen. In The Boys from Brazil speelt Mengele een rol. In Marathon Man komt een arts voor die gebaseerd is op Mengele. ‘Is it save?’ is een van de bekendste filmcitaten.

Wat er na de oorlog gebeurde is echter minder bekend, en precies die leemte vult Olivier Guez op. ‘Het resultaat van diepgravend onderzoek,’ vertelt de flaptekst ook, en daar begint het gevaarlijk te worden, want ik verwacht documenten, citaten, foto’s, slimmigheden waar niemand nog opgekomen is, maar Guez weet die val heel slim te omzeilen door het verhaal van Josef Mengele te vertellen in compleet in elkaar geperst proza waarbij iedere zin informatie geeft. Iedere zin draagt bij aan de feiten die er liggen en die misschien niet allemaal volledig correct zijn, maar die het Guez wel mogelijk maken het verhaal over te brengen op de lezers.
Het boek is met amper tweehonderd pagina’s daarom een erg vol boek, bestaande uit behapbare korte hoofdstukjes, met een erg hoog tempo. Soms lijken de algemene opsommingen wat algemeen en droog, bijvoorbeeld als het gaat over de jaren waarin Peron in Argentinië aan de macht was, dan staan de feiten, ook over Evita, net iets te ver van Mengele vandaan. Verder is de vlucht van Mengele naar Zuid-Amerika, onder de schuilnaam Helmut Gregor, vooral levendig en invoelbaar. Een nazi-kopstuk, een oorlogsmisdadiger, een man met hardnekkig geloof in nazi-Duitsland, maar vooral een mens met angsten, plannen, gevoelens, stress.

Opvallendste is het gebruik van de tegenwoordige tijd, zodat het lijkt alsof de film van de vlucht van Josef Mengele naar Zuid Amerika en het leven dat hij daar opbouwde voor je ogen wordt afgespeeld. Dat werkt heel goed. De persoon Mengele, zijn achtergrond en het onbekende nieuwe continent doen je steeds verder lezen, dat is bijzonder stuwend. Hij moet een huis kopen, hij heeft contacten met andere nazi’s in Argentinië, waaronder Eichmann, die hij veracht. Als Buenos Aires te link wordt, vlucht hij naar Paraguay, en uiteindelijk naar Brazilië.
Helmut Gregor wordt dus vooral geschetst als een beul met menselijke eigenschappen die hij alleen in een roman kan hebben. Dat werkt bijzonder goed. Uit de bekende opsommende gruwelijke oorlogsverhalen die de waarheid moeten benaderen spreekt enkel een kil en eentonig beeld. Mengele was een mens. Zoals de SS-er die in De welwillenden van Jonathan Littell honderden volle pagina’s lang aan het woord is, zo wordt er ook in De verdwijning van Josef Mengele een beangstigende menselijke component aan dit verhaal toegevoegd.

Bijna aandoenlijk is het hoe hij zich in Brazilië druk maakt over zijn status als monster, terwijl andere nazi-artsen gewoon in Duitsland aan de universiteiten een baan hebben gekregen; Mengele draait op voor iets waar duizenden mensen aan werkten. Je leeft mee met Mengele, op zich al bijzonder, maar het is ook een enorme verdienste voor de roman dat je toch niet hoopt dat hij ontkomt. De mooiste spanning in een boek is de voorspelbare spanning: de lezer weet dat het verkeert gaat, hoopt steeds dat het toch goed zal gaan, en uiteindelijk is de klap niet minder groot als het toch mis gaat. In De verdwijning van Josef Mengele weet je dat het fout zal gaan met hem, dat zijn acties alleen het rekken van dat moment betekenen, en je hoopt geen moment dat hij werkelijk weet te ontsnappen. Dat geeft Guez heel goed doorzien, dat was noodzakelijk voor deze roman, een verhaal met fictieve elementen maar met een gelukkig voorspelbare afloop. Deze man mag niet ontsnappen.

‘Heb wantrouwen, de mens is een kneedbaar schepsel, mensen moeten gewantrouwd worden,’ luidt de slotzin. Het is erg moeilijk van Mengele een mens te maken. Daarvoor moet niet het ongelofelijke beeld van zijn daden en wezen, van zijn sporen, ontkracht worden – dat doet Guez nergens. Wel moet het verhaal van Mengele als mens verteld worden. Zijn drijfveren, zijn liefdes, zijn kinderen, zijn verhouding tot andere nazi’s, zijn reizen. Die feitelijkheden worden zin voor zin op de pagina’s geknald, in een soepele stijl. Een verhaal dat compleet voelt, veel completer dan enkel het verhaal van die beangstigende dokterskamer in het kamp. Op een of andere manier weet Guez evenwicht te krijgen tussen de daden en de persoon, zonder onrecht te doen aan beiden. Dat is werkelijk een verdienste. De lezer gaat zeker niet houden van Mengele, zoals je van romanpersonages kunt houden, wel kun je na het lezen van dit boek dichtbij het gevoel van deze beul komen, en juist dat maakt het verhaal compleet.
Het veelgehoorde ‘nie wieder’ is een duidelijk signaal dat ook een enkele richting in zich heeft. Geen misdaden meer, geen oorlog meer, geen beulsdaden meer. Deze roman laat zien dat zo lang er mensen zijn die door in machtsstructuren en machtsspelletjes en verwrongen ideeën bevangen raken, er met zekerheid een ‘wieder’ gaat komen, vandaar die slotzin. Het is een waarschuwing.

Uitgeverij Meulenhoff gaf De verdwijning van Josef Mengele uit.