Spiegel (VII)

Feuilleton! In aflevering I ontmoetten we Lisa, Louise en Aaron en Louises Glock, in II lazen we over pistolen in de eerste akte, in III geeft Lisa’s moeder haar mening, in IV strijden plot en een briljant idee en een eigen wil met elkaar, in V vertelt Aaron zijn dunne kakverhaal en verschijnt Marguerite Duras. In VI schrapt Lisa schrapt, en wordt het zwart. Dit is VII, waarin we in Lisa’s kamer zijn en denken over de kamer in haar Glock. Lisa Weeda’s feuilleton-annex-essay wordt gespiegeld in de tumblr Spiegelfeuilleton.

*

Aaron trekt mijn luxaflex omhoog en kijkt naar buiten. Er staat een Volkswagen Golf op de stoep. In de auto brandt het dashboardlampje, in het zwakke licht zitten twee jonge jongens elk aan hun eigen lachgasballon te zuigen. De jongen achter het stuur aan een witte, die de bijrijdersstoel aan een blauwe. Ze hebben hun capuchons tot over hun ogen getrokken, ademen in en uit. De ballonnen worden klein en groot, klein en groot.
Als ik Louises verhaal overneem, hoe vertel ik dat dan het beste, vraagt hij.

Ik vind het verschrikkelijk dat hij er nog is, hier in mijn werkelijkheid. Ik vind het verschrikkelijk dat Louise er nog is. Alhoewel, ik heb liever Louise hier, dan Aaron. Met haar kan het nog ergens heen in het leven, daar valt nog een mouw aan te passen, iets op te verzinnen. Een begin te maken.

Buiten laat de jongen in de bijrijdersstoel zich langzaam achterover zakken. Zijn vriend geeft gas. Met een slip en een piepend geluid rijdt de auto de straat uit.
Ik trek Louise zacht omhoog aan de kraag van haar jas, duw haar opzij, ga op mijn stoel zitten en open de onderste lade van mijn bureau. Onder mijn iPhoneverpakkingen, kabels, enveloppen, schriften, brieven en foto’s haal ik een pistool vandaan. Ik denk aan Mina, aan Alejandro Zambra, aan Marguerite Dumas en aan Doeschka Meijsing, aan wat zij in haar essay ‘Herlezen’ schrijft over de eerste keer dat ze de woorden ‘de aap in de bus’ op papier schreef. Ik open het magazijn en tel zeventien patronen.

De plek waar de eerstvolgende kogel die uit de loop komt zich bevindt, zeg ik, heet de kamer, of de ruimte. Vreemd, vinden jullie niet? Alsof het een plek is waar de kogel daadwerkelijk moet wachten. Een plek die je in kan richten, waar je de muren van kan verven, of slopen. Een patroon kan daar lang of kort verblijven.
Aaron draait zich om en kijkt naar het pistool in mijn handen. Hij beweegt opeens niet meer onhandig of grotesk, maar schuift langzaam achteruit en drukt zijn lichaam zo ver mogelijk in de hoek van mijn kamer tussen het raam en de deur naar het washok. Ik beweeg mijn hand op en neer, weeg het pistool in mijn handpalm, voel het koude ijzer tegen mijn huid drukken. Met de wijsvinger van mijn andere hand wrijf ik over de loop, de kolf, de trekker.

Weten jullie trouwens dat dit ding herlaadt in een tiende van een seconde? Een kolibrie slaat tachtig keer per seconde met zijn vleugels, oké, maar dit is ook best snel, toch?
Ik hef het pistool tussen mijn handen, knijp mijn linker oog dicht, druk mijn rechterwang tegen mijn rechterbovenarm en richt op Louise, die achteruit stuift, probeert naar haar eigen pistool te grijpen en ontdekt dat het verdwenen is.
Geeft niks, Louise, zeg ik, je bent er al, het maakt geen verschil als ik schiet. Het is zoals Doeschka Meijsing schreef in ‘Herlezen’: Jan, aap, Piet, bus. Een aap, een aap, een aap in de bus. Ik schreef, moeizaam, maar ik schreef en daardoor, door niets anders, zat er die aap in die bus. Al zal het einde der tijden aanbreken, die aap zal in die bus zitten.

Ik draai de Glock weg van Louise, kijk naar de grond, naar buiten, naar de briefjes aan mijn muur.

Jij en Aaron, zeg ik, jullie blijven toch wel.
Ik open mijn mond, leg de loop tussen mijn tanden, voel hoe een koude pijnscheut door mijn tanden schiet en haal de trekker over.